En waarom beschouwde de profeet al deze zaken niet
als voldoende om hen te berechten als moslims?
Deze zelfde mensen verwierpen de oproep van de
profeet en vochten tegen hem, en zij probeerden hem
zelfs te doden! De profeet bevocht hen en
beschouwde hen als de meeste slechten van de
mensheid.
Het antwoord op de vraag ligt in het kennen van het feit
dat shirk begingen, door afgoden naast Allah te
aanbidden. Hoewel zij (in algemene zin) de Perfecte
Essentie van Allah bevestigden (Tawh’ied al-l’tieqadie),
ontkenden zij dat alleen Allah het verdient om aanbeden
te worden, en dus richtten zij hun handelingen van
aanbidden tot anderen dan Allah, waardoor zij dus
Tawh’ied al-‘Amali verwierpen.
En dat is waarom – toen de profeet kwam met zijn
simpele boodschap Laa ilaaha illa llaah (er is geen god
die het recht heeft om aanbeden te worden behalve
Allah) – zij arrogant waren en dit ontkenden. Allah de
Verhevene zegt: “Voorwaar, toen er tot hen gezegd
werd: “Er is geen god dan Allah,” toen waren zij
hoogmoedig.”[Soerat As-Safaat (37), aayah 35]
40
En Allah verklaart dat zij zeiden, de oproep van de
profeet bespottend: “Heeft hij de goden tot één God
gemaakt? Voorwaar, dit is zeker een
verbazingwekkend iets.”
[Soerat Saad ( 38 ), aayah 5]
De Arabieren van de Djaahielieyyah verwierpen de
boodschap van de profeet niet omdat hij hen opriep
tot het geloven in het bestaan van Allah, of zelfs dat
Allah de Heer en Schepper is; zij geloofden hier toch al
in! In plaats hiervan verwierpen zij zijn boodschap
omdat hij hen gebood om al hun handelingen van
aanbidding alleen te richten tot Allah.
Als iemand daarom begrijpt dat de reden dat deze
Arabieren van Djaahielieyyah beschouwd werden als
vallend buiten de oevers van Islam, ondanks dat zij
Allah als Heer erkenden, was (door) dat zij hun
handelingen van aanbidding tot anderen dan Allah
richten, dan zal hij in staat zijn om duidelijk te zien dat
het niet voldoende is om enkel te geloven dat Allah de
Verhevene de Heer is en de Schepper, om beschouwd te
worden als een moslim. Er is een andere even
belangrijke factor die men dient toe te passen, en dat is
dat men al zijn handelingen dient te richten tot Allah.
41
Als dit niet gebeurt, dan valt men in de zonde van shirk,
en lijkt men op de Arabieren tijdens de Djaahielieyyah
van vroeger, zelfs al beweert hij dat hij een moslim is,
en bidt, vast en de H’adj verricht met moslims!
Om het eerste principe samen te vatten, verklaren wij:
het is niet voldoende voor een persoon om het bestaan
van Allah (Azza wa Djal) en Zijn Perfecte Essentie te
bevestigen om beschouwd te worden als moslim. Deze
bevestiging dient juist opgevolgd te worden door de
aanbidding alleen tot Allah te richten. Als een persoon
dit niet doet, dan is hij precies in dezelfde vorm van
shirk gevallen waarin de heidense Arabieren vielen, ten
tijde van de profeet, en het is dan ook irrelevant of hij
zichzelf een moslim noemt of niet.
Het tweede principe
De moeshriekien(1) zeggen: “Wij roepen hen niet aan en
wenden ons tot hen, behalve om nabijheid te zoeken en
voorspraak (bij Allah). En het bewijs voor de nabijheid
is in de Uitspraak van de Verhevene: “Weet dat Allah
de zuivere aanbidding toekomt. En degenen die
naast Hem beschermers nemen (zeggen:) “Wij
aanbidden hen slechts opdat zij ons zo dicht mogelijk
tot Allah brengen.” Voorwaar, Allah zal tussen hen
rechtspreken over dat waarover zij van mening
verschillen. Voorwaar, Allah leidt niet degene die
een zeer zondige leugenaar is.” [Soerat Az-Zoemar
(39), aayah 3].
42
(1)Moeshriekien: meervoudsvorm van moeshrik , wat
afgodenaanbidder of polytheist betekent. Deze naam is afgeleid van
shirk , iemand die shirk (afgoderij) begaat.
Het bewijs voor de voorspraak is in de Uitspraak van de
Verhevene: “En zij aanbidden naast Allah wat hen
niet schaadt en hen niet baat, en zij zeggen: “Dezen
zijn onze voorsprekers bij Allah.”...”
[Soerat Yoenoes (10), aayah 18]
Er zijn twee soorten voorspraak: As-shafaa’ah al-
Menfiyyah (ontkennende en verboden voorspraak); en
As-shafaa’ah al-Moethbatah (bevestigende en
toegestane voorspraak).
Wat betreft As-shafa’ah al-Menfiyyah, is hetgeen
gevraagd wordt aan anderen dan Allah, waarover men
geen macht heeft behalve Allah. En het bewijs voor dit
is in de Uitspraak van de Verhevene: “O jullie die
geloven: geef van dat waar Wij jullie mee voorzien
hebben, voordat de Dag komt waarop er noch
handel, noch voorspraak zal zijn. En de ongelovigen:
zij zijn de onrechtvaardigen.”
[Soerat Al-Baqarah (2), aayah 254]
43
As-shafaa’ah al-Moethbatah is hetgeen gevraagd wordt
aan Allah. Degene die de voorspraak verricht is geëerd
door Allah met de voorspraak en degene waarvoor
voorspraak wordt gedaan is iemand over wiens woorden
en handelingen Allah tevreden is. De shafaa’ah al-
Moethbatah vindt plaats nadat toestemming van Allah
gegeven is, zoals de Verhevene zegt: “...Wie is degene
die van voorspraak is bij Hem zonder Zijn verlof?...”
[Soerat Al-Baqarah (2), aayah 255]
Dit principe bespreekt twee onderwerpen. Het eerste
onderwerp is de rechtvaardiging die de Arabieren
tijdens de Djaahielieyyah (onwetendheid) gebruikten
om hun shirk te rationaliseren. En het tweede
onderwerp, wat een gevolg is van het eerste en wat door
de auteur gebracht wordt in de volgorde om het juiste
begrip van dit onderwerp te verduidelijken, is het
onderwerp van voorspraak, of shafaa’ah. Wij zullen dan
ook beide onderwerpen bespreken, in hun
respectievelijke volgorde.
De Koran noetmde de perverse logica die de Arabieren
tijdens de Djaahielieyyah ertoe gedreven heeft om
shirk te plegen. Zij geloofden niet dat hun afgoden
almachtig waren, noch dat zij hun konden schenken wat
zij nodig hadden. In plaats hiervan gebruikten zij deze
afgoden als bemiddelaars om Allah te benaderen.
44
Zij voelden dat Allah de Verhevene te heilig was voor
hen om direct te benaderen, en dus trachtten zij middels
deze objecten dichter bij Allah te komen. Zij
redeneerden dat deze objecten van aanbidding heilig en
gezegend waren, en een hoge status hadden bij Allah,
terwijl zijzelf zondig waren, afgewezen schepsels waar
geen antwoord aan gegeven zou worden, als zij Allah
direct zouden aanroepen.
Precies zoals degene die en machtige koning niet direct
benadert, maar juist via iemand die hij kent, zo ook
wilden zij Allah nie direct benaderen, en zij trachtten dit
te doen middels deze afgoden.
Dus zeiden zij: “Wij aanbidden deze afgoden alleen
maar, zodat zij onze verzoeken zullen verheffen tot
Allah, en ons dichter bij Hem brengen.”
[Soerat Az-Zoemar (39), aayah 3]
En zij zeiden ook: “Wij aanbidden deze afgoden alleen
maar, zodat zij voorspraak kunnen verrichten voor ons
bij Allah, dat onze doe’aa-e en handelingen van
aanbidding worden geaccepteerd door Hem
”Beide excuses laten zien dat de Arabieren tijdens de
Djaahielieyyah werkelijk geloofden dat zij Allah
benaderden en dus (het bereiken) van Allah hun ultieme
doeleinde maakten. Echter, dit geloof van hen
veranderde niets aan het feit dat zij shirk begingen door
hun handelingen. Dit komt doordat de essentie van
tawh’ied draait om het hebben van een directe relatie
45
tussen Allah en de mens. Allah heeft geen bemiddelaars
nodig opdat handelingen ter aanbidding worden
geaccepteerd, want Allah is de Almachtige, de Kenner
van alles, de Genadevolle. Door deze bemiddelaars te
gebruiken richtten de Arabieren tijdens de
Djaahielieyyah hun aanbidding aan anderen dan Allah,
terwijl hun uiteindelijke doel de Tevredenheid van
Allah was!
Het voorbeeld van de ‘machtige koning’ dat zij
gebruikten is niet van toepassing bij Allah. Dit komt
doordat een koning die benaderd wordt, niet alwetend is
van de situatie van zijn mensen, dus heeft hij iemand
nodig die hem daarover informeert. Tevens is het in de
meeste gevallen niet mogelijk voor een doorsnee
persoon om een koning of heerser direct te benaderen,
dus dient hij dit te doen via iemand die de koning wel
kent. Tenslotte is het zeer waarschijnlijk dat een koning
niet zomaar iets zal geven aan een totale vreemde,
terwijl als iemand met macht en status hem iets zou
vragen voor zijn boer, dan zou hij gemakkelijk zijn
verzoek inwilligen. Dit komt doordat de koning niets te
winnen heeft van het inwilligen van een wens van een
laaggeplaatste arbeider, terwijl hij een hoop te winnen
heeft door het inwilligen van een wens van een nobele,
of machtige persoon. En uiteraard, al deze zaken hebben
zelfs in de minste mate geen betrekking op Allah. Allah
is Alwetend over onze situatie en Hij heeft niemand
nodig om Hem te informeren over onze behoeftes.
46
Allah kan benaderd worden door elk afzonderlijk
geschapen schepsel, wnat Hij is met Zijn kennis dichter
bij ons dan onze halsslagaders. En Allah is de Meest
Rechtvaardige en schenkt aan iedereen die Hij wil.
Allah heeft niemand van ons nodig, terwijl wij allemaal
Hem wel nodig hebben en niet zonder Hem kunnen.
Belangrijker nog, onze religie en onze aanbidding zijn
niet gebaseerd op analogieën tussen Allah en de
schepping, maar juist op de teksten van de Koran en
Soennah.
Als iemand hetgeen we hiervoor behandeld hebben
begrijpt, dan zal hij zien dat hetzelfde oordeel van shirk
geldt voor de moslims in onze tijd, die het graf van een
vrome heilige benaderen, of smeekbeden richten aan de
doden, gelovend dat deze mensen zullen handelen als
bemiddelaars tussen hen en Allah. Als een persoon zich
werkelijk de shirk van de Arabieren tijdens de
Djaahielieyyah realiseert, dan zal hij zien dat er
absoluut geen onderscheid is tussen de handelingen die
worden verricht door deze moslims die hun heiligen
aanroepen, en de shirk van de Arabieren tijdens de
Djaahielieyyah . Beide partijen erkennen het bestaan
van Allah en Zijn Almachtige Essentie. Beide partijen
richtten verder hun handelingen van aanbidding aan
anderen dan Allah.
47
En beide partijen gebruiken exact hetzelfde excuus,
wanneer zij deze handelingen verrichten – dat zij enkel
trachten dichterbij Allah te komen, door deze ‘heilige’
bemiddelaars te gebruiken. Deze logica is echter de
essentie van shirk, waarover de teksten van de Koran en
Soennah heel duidelijk zijn.
De Arabieren tijdens de Djaahielieyyah hebben het
begrip ‘ibaadah (aanbidding) goed begrepen
Een ander voordeel dat onttrokken kan worden door de
auteur geciteerde verzen, is dat de Arabieren tijdens de
Djaahielieyyah zich volledig bewust waren dat wat zij
deden ‘aanbidding’ werd genoemd, doordat zij
verklaarden: “...wij aanbidden hen opdat zij ons
dichterbij Allah brengen in positie.” Zij realiseerden
zich dus, als gevolg van hun kennis van de Arabische
taal, dat wat zij deden betreffende offers, doe’aa-e,
neerwerpingen etc., telde als ‘ibaadah van deze afgoden.
Dit staat in direct contrast met sommige moslims van
tegenwoordig die dezelfde vorm van shirk begaan, door
Allah te benaderen middels zogenaamde ‘heiligen’. Als
je hen echter zou vragen waarom zij deze heiligen
aanbidden, dan zouden zij antwoorden: “Wij aanbidden
hen niet. Wij zoeken enkel een middel om dichterbij
Allah te komen, door hun voorspraak, of hun
zegeningen, of hun status bij Allah.”
48
Deze moslims ontkennen dat hun handelingen vallen
onder aanbidding, en zo trachten zij dus aan de
beschuldiging van shirk, die zij verdienen, te
ontsnappen. Het oordeel van een handeling of gedachte
is echter niet afhankelijk van hoe mensen het benoemen,
maar het is juist afhankelijk van de realiteit en de
essentie ervan.Als iemand riba (rente) ‘winst’ noemt,
dan zou het de werkelijkheid van het feit dat het rente is
niet veranderen. Eveneens, als iemand alcoholische
dranken ‘verfrissingen’ noemt, dan verandert het niets
aan het feit, dat deze dranken alcoholisch zijn en dus
verboden in de Islam. Als men dit oordeel begrijpt, dan
zal hij zien dat deze handelingen – het aanroepen van
afgoden en het vragen om bovennatuurlijk hulp (van iets
anders dan Allah), en het trachten deze tevreden te
stellen etc., - allen vallen onder het Islamitische begrip
‘ibaadah. Ongeacht of de mensen deze handelingen als
‘ibaadah beschouwen of niet; het oordeel is gebaseerd
op de werkelijkheid van de zaak, en niet op de naam die
eraan gegeven wordt.
Het punt is dat de Arabieren tijdens de Djaahielieyyah
realiseerden wat zij deden en zij gaven dit toe. Zij
noemden hun handelingen tegenover hun afgoden
openlijk handelingen van aanbidding.
49
Zij waren dus eerlijker en oprechter, in dit geval, dan
de onwetende moslim die de realiteit tracht te
veranderen van hetgeen zij doen, door er simpelweg een
ander etiket op te plaatsen.
Het begrip betreft voorspraak
De auteur noemt vervolgens het begrip van shafaa’ah in
zekere detail, aangezien dit begrip misbruikt wordt om
shirk te rechtvaardigen. Shafaa’ah is de voorspraak die
Allah bepaalde dienaren toestaat om te verrichten.
De shafaa’ah is een middel waarmee de specifieke
dienaren gezegend zijn, waarmee zij bepaalde mensen
kunnen redden van het Hellevuur.
Er zijn twee soorten shafaa’ah die genoemd worden in
de Koran(1). De eerste soort is de shafaa’ah die
verboden is of ontkend is en niet geaccepteerd wordt
door Allah. Hiernaar wordt veelvuldig verwezen in
versregels, inclusief het vers geciteerd door de auteur,
waarin Allah de Dag des Oordeels beschrijft als een dag
waarop er geen shafaa’ah zal zijn, bedoelend (en Allah
weet het beste) dat er geen shafaa’ah menfiyyah zal zijn
(de verboden shafaa’ah ). Deze soort van shafaa’ah is
een voorspraak die gevraagd wordt aan anderen dan
Allah, of iemand aan wie Allah geen toestemming heeft
gegeven om shafaa’ah te verrichten, ook dit zal niet
geaccepteerd worden.
50
Dit komt doordat shafaa’ah een zegening is die door
Allah geschonken wordt aan de dienaren die Hij kiest.
Het is niet een recht dat bepaalde mensen van Allah
kunnen claimen. Niemand kan voorspraak verrichten,
behalve met de toestemming van Allah. Daarom is het
hele begrip van het vragen aan verschillende ‘heiligen’
om voor hen voorspraak te verrichten ongegrond, als
gevolg van de simpele reden dat men niet weet aan wie
toestemming gegeven zal worden op de Dag des
Opstanding om shafaa’ah te verrichten.
(1) Wat hier ter discussie wordt gesteld, is het religieuze begrip van shafaa’ah ,
wat het zoeken van bemiddeling of voorspraak is bij Allah, omwille van een andere
persoon, zodat hij vergeven wordt. Wat betreft de wereldlijke shafaa’ah , wat
plaatsvindt wanneer een persoon bemiddelt voor iemand anders voor een
wereldlijke winst of voordeel, dit is toegestaan op basis van twee voorwaarden. Ten
eerste moet het gewenste doeleinde zelf toegestaan zijn. Ten tweede dient deze
bemiddeling niet onrechtvaardig een recht weg te nemen, dat een ander specifiek
individu toekomt. Allah verklaart, met betrekking tot deze vorm van shafaa’ah , in
de Koran: “En wie een goede voorspraak schenkt, hem komt een aandeel daarin
toe...” (Soerat An-Nisaa-e (4), aayah 85)
De tweede soort is de shafaa’ah die genoemd is in de
Koran en die bevestigd en toegestaan is door Allah.
Deze shafaa’ah heeft twee voorwaarden, zoals de auteur
daar een toespeling op maakt. De eerste voorwaarde is
reeds genoemd, en dat is dat de persoon die de
shafaa’ah verricht toestemming heeft om voorspraak te
verrichten. De tweede voorwaarde is dat degene voor
wie er voorspraak wordt gedaan, iemand dient te zijn
waarover Allah tevreden is. En Allah is alleen tevreden
met degenen die geen shirk begaan.
51
Men kan zich afvragen: wat is het nut van voorspraak
wanneer Allah bepaalt wie er voorspraak verricht, en
Hij dient tevens tevreden te zijn met degenen voor wie
er voorspraak wordt gedaan? Het antwoord is, dat dit
feit de Verheven Macht en Controle van Allah toont
over Zijn schepping.
Het is niet gepast dat een schepsel het recht geeft om
voorspraak te verrichten bij Allah, of om voorspraak te
verrichten bij anderen. Een dergelijke recht – als het
bestond – zou tegen Allah Zijn autoriteit en complete
Macht in gaan.
In plaats hiervan is shafaa’ah een middel om bepaalde
mensen te eren, door hen toestemming te geven om
voorspraak te verrichten voor anderen, en het is een
middel om genade te tonen aan anderen, door enkelen
toe te staan voorspraak te laten verrichten voor hen.
Deze twee voorwaarden worden genoemd in een aantal
versen in de Koran. Een vers dat deze biede
voorwaarden combineert, is: “En hoeveel engelen zijn
er niet in de hemelen wier voorspraak niets baat,
behalve nadat Allah toestemming geeft voor wie Hij
wil en wie Hem behaagt.”
[Soerat An-Nadjm (53), aayah 26]
52
Daarom, als iemand begrijpt dat de shafaa’ah totaal
afhankelijk is van Allah, dan zal hij de nutteloosheid
inzien van het vragen aan anderen om te bemiddelen
voor hem bij Allah. Zonder enige twijfel heeft de
profeet de grootste eer op de Dag des Oordeels
betreffende shafaa’ah. Hij zal voorspraak verrichten
voor zijn hele Oemmah (gemeenschap) op de Dag des
Oordeels, maar zelfs deze voorspraak wordt van Allah
gevraagd en niet van de profeet zelf! Het is om deze
reden, dat de moslim na de oproep tot het gebed (de
adzaan) een doe’aa-e (smeekbede) verricht tot Allah:
“O Allah, die de Rabb van deze perfecte oproep en te
verrichten gebed (salaat) is, schenk Mohammed Alwasielah
(een plaats in het Paradijs) en Al-fadielah (een
rang boven de rest van de schepselen) en geef hem de
geëerde rang die U hem heeft beloofd, (voorwaar, U
verbreekt geen beloftes) Overgeleverd door al-
Boekhaarie (1/152).
53
Deze doe’aa-e wordt dus aan Allahgericht en niet aan de
profeet! De metgezellen (Radhya llaahoe ‘anhoem),
die de meeste kennis hadden van deze Oemmah,
vroegen nooit aan de profeet om na zijn dood
voorspraak voor hen te doen, aangezien zij wisten dat
het niet mogelijk is om aan de profeet na zijn dood te
vragen iets te doen.Als dit het geval is met de profeet,
wat dan betreft een vrome heilige? De profeet zelf
heeft laten zien wat de beste wijze is om te garanderen
dat hem shafaa’ah wordt geschonken op de Dag des
Oordeels. Aboe Hoerayrah vroeg hem: “O
boodschapper van Allah, wie zal de grootste kans
hebben om uw voorspraak te krijgen op de Dag des
Oordeels?” De profeet antwoordde: “Degene die de
grootste kans heeft om mijn shafaa’ah te krijgen, is hij
die zegt: ‘Laa ilaaha illa Allah,’ oprecht vanuit zijn
hart.” Overgeleverd door al-Boekhaarie (1/33).
Deze h’adieth schetst in duidelijke termen dat de beste
wijze om zijn shafaa’ah (d.w.z. van de profeet) te
verkrijgen, is door tawh’ied te praktiseren, hetgeen het
verlaten van shirk vereist in al zijn vormen. Degene die
deze woorden oprecht vanuit zijn hart uitspreekt, dient
tawh’ied te praktiseren en shirk te vermijden.
54
De ironie van dit alles, is dat degenen die deze
handelingen van shirk verrichten middels vrome
heiligen en de profeet (door hen aan te roepen als
bemiddelaars), dit doen met het excuus dat zij de
shafaa’ah van de profeet wensen te verkrijgen, terwijl
deze handelingen het krijgen van zijn shafaa’ah
automatisch onmogelijk maken, als gevolg van hun
shirk.
De beste manier om dus deze shafaa’ah te verkrijgen is
door deze handelingen te vermijden, die verricht worden
door deze mensen in naam van shafaa’ah!
Om het tweede principe samen te vatten: de Arabieren
tijdens de Djaahielieyyah hadden werkelijk de intentie
om dichterbij Allah te komen, door het aanbidden van
afgoden en andere objecten. Hun uiteindelijke doel was
de Tevredenheid van Allah, maar zij dachten door het
benaderen van Allah door bemiddelaars, dat hun
gebeden en aanbidding geaccepteerd zou worden.
Wanneer men dit dus begrijpt, dan ziet men dat de
moslims die heiligen en profeten aanroepen, om
dichterbij Allah te komen en hun gebeden geaccepteerd
te zien, in werkelijkheid precies dezelfde zonde van
shirk begaan, die de Arabieren tijdens de Djaahielieyyah
begingen
55
Het derde principe
Dat de profeet tot de mensen kwam die verschillen
hadden in hun (objecten van) aanbidding: onder hen
waren de aanbidders van engelen, aanbidders van
profeten en vromen, aanbidders van bomen en stenen,
aanbidders van de zon en de maan. De boodschapper
van Allah bevocht hen echter allemaal, en maakte
geen onderscheid tussen hen.Het bewijs hiervoor (dat
hij hen allemaal bevocht) is in de Uitspraak van de
Verhevene: “En bevecht hen totdat er geen Fitnah
meer is en de godsdienst geheel voor Allah is.”
[Soerat Al-Anfaal (8 ), aayah 39].
En het bewijs van het (het aanbidden) van de zon en de
maan, in de Uitspraak van de Verhevene: “En tot Zijn
tekenen behoren de nacht en de dag, en de zon en de
maan. Knielt jullie niet neer voor de zon en niet voor
de maan, maar knielt jullie neer voor Allah, Degene
Die hen heeft geschapen, als jullie alleen Hem
aanbidden.” [Soerat Foesilat (41), aayah 37]
En het bewijs voor (het aanbidden) van de engelen, in
de Uitspraak van de Verhevene: “En Hij beveelt jullie
niet de engelen en de profeten als heren te nemen.”
[Soerat Aal-‘Imraan (3), aayah 80]
56
En het bewijs voor het (aanbidden) van profeten, in de
Uitspraak van de Verhevene: “ En toen zei Allah: “O
‘Isa, zoon van Maryam, heb jij tegen de mensen
gezegd: “Neemt mij en mijn moeder tot twee goden
naast Allah?”[Soerat Al-Maa’idah (5), aayah 116]
En het bewijs voor (het aanbidden) van de vromen, in
de Uitspraak van de Verhevene: “Zij (de
veelgodenaanbidders) zijn degenen die aanroepen,
(en zij die aangeroepen worden) zoeken zelf naar een
middel tot hun Heer. Wie van hen het dichtst bij
(hun Heer) zijn en op Zijn Barmhartigheid hopen en
Zijn bestraffing vrezen.”
[Soerat Al Israa’ (17), aayah 57]
En het bewijs voor (het aanbidden) van de bomen en de
stenen, in de Uitspraak van de Verhevene: “Zien jullie
(veelgodenaanbidders) dan al-Laata en al-‘Oezza?
En Manaata, de andere, de derde?”
[Soerat An-Nadjm (53), aayah 19-20]
En (een ander bewijs is) de h’adieth van Abie Waaqid
al-Laythie waarin hij zei: “Wij trokken uit met de
profeet naar H’oenayn en destijds waren wij dichtbij
de periode van koefr (ongeloof). De moeshriekien
(afgodenaanbidders) hadden een plaats van aanbidding
(een boom), waaraan zij hun wapens hingen. Zij
noemden het ‘Dzat Anwaat’.
57
Dus toen wij die plaats van aanbidding passeerden,
zeiden wij: “O boodschapper van Allah, maak voor ons
een hangplaats, zoals zij een hangplaats hebben...”
De auteur wijst in dit principe op de verschillende
categorieën mensen die bestonden gedurende het leven
van de boodschapper van Allah . Sommigen van hen
aanbaden profeten, zoals de christenen, die ‘Isa ibn
Maryam (Alayhie s-Salaam) aanbaden. Sommigen van
hen aanbaden engelen en vromen, zoals de Arabieren
tijdens de Djaahielieyyah. En anderen van hen aanbaden
hemellichamen, zoals de Sabeanen( In de Koran wordt op drie
plaatsen verwezen naar de Sabeanen. Er bestaan grote meningsverschillen
betreffende wie zij precies zijn, maar het schijnt dat zij een overblijfsel zijn
van een vorige natie, die een profeet van Allah volgden en een compleet
rechtssysteem. Echter, na verloop van tijd deelden zij zich op in
verschillende sekten en groepen, waarbij de meeste van hen zich wendden
tot het aanbidden van sterren. Zij bestaan nog steeds in onze tijd (waarbij
hun aantallen geschat worden op 30.000), en zij staan bekend als
Mandeanen)
En natuurlijk aanbaden sommigen rotsen en stenen als
afgoden, zoals dit de gewoonte was van de Arabieren
tijdens de Djaahielieyyah
58
In het eerste vers gebiedt Allah: “...en bevecht hen
totdat er geen fitnah meer is en de godsdienst geheel
voor Allah is.” De betekenis van fitnah in dit vers is
shirk, zoals Ibn ‘Abbaas heeft gezegd (Zie tefsier ibn
Kathier (2/321)).
Alle vormen van shirk dienen dus bestreden te worden.
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen hen die
Jezus Christus aanbidden, of degenen die Rama en
Krishna aanbidden. Alle valse afgoden en objecten van
aanbidding dienen vernietigd te worden, en de enige
religie van Allah – gebaseerd op de zuivere aanbidding
van Allah – kan blijven.
Dit vers is een soort van introductie tot de verzen die
volgen. Tevens laat dit het ware doel van djihaad
(strijden op de weg van Allah) zien, dat alleen Allah
aanbeden wordt en dat shirk vernietigd wordt.
In het tweede vers, verklaart Allah dat de zon en de
maan enkel twee van Zijn vele wonderen zijn. Zij zijn
geschapen door Allah en verdienen het dus niet om
aanbeden te worden: “...knielt jullie niet neer voor de
zon en niet voor de maan, maar knielt alleen neer
voor Allah, Degene Die hen heeft geschapen, als
jullie alleen Hem aanbidden.”
[Soerat Foesilat (41), aayah 37]
59
In het derde vers herinnert Allah de mensen eraan, dat
zij geen bewijs of basis hebben om de engelen en de
profeten te aanbidden, aangezien geen enkele profeet de
mensen ooit geboden heeft om de engelen of de
profeten te nemen als goden naast Allah. Dus als dit
zelfs nooit geboden is, dan heeft de ‘aanbidding van
heiligen’, zoals dat gewoon is tegenwoordig, zelfs nog
minder bewijs om op te steunen.
In het vierde vers informeert Allah ons, dat zelfs de
profeten die aanbeden worden, hun volk niet hebben
geboden om hem te aanbidden naast Allah. ‘Isa ibn
Maryam (Alayhie s-Salaam), degene die wordt
aanbeden als een god door de christenen, heeft zijn
mensen niet geboden om deze shirk te begaan.
Deze profeten zelf getuigen en verklaren dat het Allah is
Die de Heer is en Degene Die aanbidding waard is, en
op de Dag des Oordeels zullen zij zichzelf ontdoen van
de handelingen van degenen die beweren dat zij hun
volgelingen zijn. In het vijfde vers noemt Allah de staat
van de vrome heiligen (of engelen), die aanbeden
worden naast Allah, en dat zijzelf concurreren om
dichterbij Allah te komen, terwijl zij hopen op Zijn
Genade en Zijn Bestraffing vrezen.
60
Is het dus voordelig om deze mensen te aanbidden,
terwijl dit hun staat is? Wanneer zijzelf alleen Allah
aanbidden en Zijn bestraffing vrezen? Welk recht
hebben anderen dan om hen te aanbidden? Dit vers
toont tevens aan dat die mensen die werkelijk vromen
waren, nooit hun volgelingen hebben geboden om hen
te aanbidden, want indien zij dat hadden gedaan, dan
zou het ertoe hebben geleid dat zij buiten de oevers van
Islam zouden treden. In het laatste vers zijn de drie
genoemde namen van de bekende goden die werden
aanbeden door de Arabieren tijdens de Djaahielieyyah,
voor de verspreiding van de Islam. Sommigen van deze
goden waren in feite mensen die goede daden
verrichten, zoals het voeden van de armen en het
onderdak verlenen aan de reiziger. Nadat zij overleden
waren bouwden de Arabieren gebouwen over hun
graven en vergoddelijkten hen, waardoor zij dus in shirk
vielen.De laatste h’adieth, geciteerd door de auteur, is
onderdeel van een langere h’adieth. Aboe Waaqid al-
Laythie verhaalt over een incident dat plaatsvondt
tijdens de slag van H’oenayn, toen de metgezellen –
waarvan de meeste nieuw in de Islam waren – voorbij
een boom liepen die door de moeshriekien werd
gebruikt als gelukstalisman. De moeshriekien waren
gewoon hun wapens te hangen aan de boom voordat zij
ten strijde trokken, denkend dat dit hen tijdens de slag
geluk zou brengen.
61
Deze nieuwe moslims vroegen de dus om een
soortgelijke plaats te maken, zodat zij ook zegeningen
konden zoeken. Toen de profeet dit hoorde riep hij
uit: “Allah is Verheven boven wat jullie zeggen!
Voorwaar, bij Degene in Wiens Handen mijn ziel is,
jullie hebben hetzelfde gezegd als het volk van Israa-iel
tegen Moesa zeiden: “Maak voor ons een god zoals zij
een god hebben.”
De profeet vergeleek hun vraag om een plaats voor
zegeningen, met de vraag van de kinderen van Israa-iel
om een god ter aanbidding. Dit komt doordat alleen
Allah bepaalde plaatsen en tijden zegent boven anderen,
dus door het zoeken van zegeningen door objecten,
waarvan Allah niet heeft geboden om middels deze weg
zegeningen te zoeken, kan een persoon werkelijk in
shirk vallen.Om dit principe samen te vatten, en het
punt van al deze verzen en overleveringen: het is
irrelevant wat aanbeden wordt naast Allah, want dat telt
allemaal als shirk. Een persoon kan zijn handelingen
van aanbidding richten tot een rots of steen, en het zal
als shirk beschouwd worden. Eveneens kan hij het
richten tot de engel Djibriel (Alayhie s-Salaam), of de
profeet Mohammed, of welke profeet (Alayhie s-
Salaam) dan ook, en het zal tevens beschouwd worden
als shirk.
62
Precies zoals het aanbidden van de zon en de maan shirk
is, zo geldt dat ook voor het aanbidden van een vrome
heilige of een dode persoon. Het is niet datgene wat
aanbeden wordt dat de shirk bepaalt, maar het is het feit
dat het object van aanbidding iets of iemand anders is
dan Allah.
Wanneer een persoon dit begrijpt, dan zal hij de
nutteloosheid realiseren van degenen die shirk proberen
te rechtvaardigen met het excuus dat de Arabieren
tijdens de Djaahielieyyah valse goden aanbaden, terwijl
zij dit doen middels vrome heiligen en profeten. Dit kan
weerlegd worden aan de hand van twee makkelijke
punten. Ten eerste waren de Arabieren tijdens de
Djaahielieyyah van een hele andere soort. Sommigen
van hen aanbaden afgoden, en sommigen van hen
aanbaden engelen, heiligen en profeten. Maar zij allen
werden beschouwd als heidenen, treden buiten de
oevers van de Islam. Ten tweede shirk is niet
gerelateerd aan de status van degene die aanbeden
wordt; het is gerelateerd aan het dat iets/iemand anders
naast Allah. Dus zelfs als een persoon de meest nobele
onder de engelen zou aanbidden – de engel Djibriel
(Alayhie s-Salam), of de beste van de gehele mensheid
– de profeet Mohammed dan zou dit alsnog
beschouwd worden als shirk, en deze handeling zou zijn
tawh’ied ongeldig maken.
63
Het vierde principe
Dat de moeshriekien in onze tijd ernstiger zijn in shirk
dan die van vroeger, doordat die van het verleden shirk
begingen in tijden van gemak, maar oprecht waren
jegens Allah in tijden van rampspoed. De moeshriekien
van onze tijd begaan echter altijd shirk, in gemak en
rampspoed. Het bewijs hiervoor is in de Uitspraak van
de Verhevene: “En als zij op schepen varen, dan
roepen zij Allah aan, Hem zuiver aanbiddend. Maar
zodra Hij hen dan heeft gered (en) aan land heeft
gebracht, dan kennen zij deelgenoten (aan Allah)
toe.” [Soerat Al-‘Ankaboet (29), aayah 65]
Hoewel shirk de grootste zonde is die een persoon kan
begaan, heeft het verschillende vormen en gradaties. In
vergelijking met andere zonden is de zonde shirk dus de
ergste van allemaal, maar bepaalde handelingen van
shirk kunnen erger zijn dan andere. Het is bijvoorbeeld
pure shirk om engelen aan te roepen, en het is ook pure
shirk om de shaytaan aan te roepen. Beide handelingen
zijn zonden, die Allah niet zal vergeven als men hier
niet voor de dood berouw voor toont. Er is geen twijfel
dat het aanbidden van de shaytaan verachterlijker is dan
andere vormen van shirk De moeshriekien ten tijde van
de profeet begingen shirk. In tijden van rampspoed
wendden zij zich echter direct tot Allah, zonder enige
bemiddelaars.
64
Dit kwam doordat zij zich realiseerden dat alleen Allah
hun gebeden kon verhoren. Dus wanneer zij in groot
gevaar verkeerden – zoals op een boot, in een hevige
storm – dan riepen zij Allah direct aan en verlieten zij
alle anderen naast Hem. Ten tijde van gemak keerde zij
echter terug naar hun afgoden en bemiddelaars om
Allah te bereiken. Wellicht is het verhaal van Ikrimah
ibn Abi Djahl de beste toelichting op dit punt. Ikrimah
was, zoals zijn vader, één van de ergste mensen betreft
vijandigheid jegens de profeet. Om deze reden gaf de
profeet, toen hij als overwinnaar Mekka binnenging,
een algemene vergiffinis met uitzondering voor vier
mensen, waar Ikrimah er één van was. Ikrimah wist dat
hij niet gespaard zou worden als gevolg van het kwaad
dat hij had aangericht, dus was hij al gevlucht. Hij rende
weg naar de zee en nam een boot, hopend om veilig te
leven in het buitenland. Een hevige storm overviel de
boot echter, terwijl zij op zee waren, en alle mensen op
de boot dachten dat zij zouden sterven. Zij zeiden tegen
elkaar: “Verricht oprecht doe’aa-e tot Allah, want
werkelijk, al jullie idolen en afgoden zullen nu geen
hulp voor jullie zijn!” Toen hij dit hoorde, zei Ikrimah
tegen zichzelf: “Bij Allah! Als alleen Allah ons kan
redden in de oceaan, wanneer wij oprecht tot Hem
bidden, dan is Hij ook de Enige Die ons kan redden als
wij op het land zijn! O Allah!
65
Ik maak een belofte aan U, dat als U mij redt van deze
storm, dat ik zeker naar Mohammed zal gaan en mijn
hand in zijn hand zal plaatsen en ik zal hem zeker
vergevingszid en onbaatzuchtig aantreffen.” De mensen
op het schip werden gered van verdrinking en Ikrimah
vervulde zijn belofte en ging naar de profeet, en
zeker, hij trof de profeet zoals hij verwachtte.De
profeet vergaf hem namelijk en behandelde hem met
respect. En Ikrimah bewees een dappere en moedige
moslim te zijn en hij stierf als een martelaar in één van
de veldslagen. (Zie:al-Isaabah, (4/443)) Dit incident
toonde Ikrimah de stomheid van zijn vijandschap jegens
de profeet, aangezien de oproep van de profeet de
oproep van Tawh’ied was. Toen de mensen op de boot –
die allen afgodenaanbidders waren – tot elkaar zeiden,
dat alleen Allah hen kon redden, en hun idolen van geen
enkel nut zouden zijn, toen liet dit Ikrimah realiseren dat
de betekenis van deze uitspraak was, dat alleen Allah
het verdiende om aanbeden te worden. Als alleen Allah
de macht en vermogen heeft om de vraag te
beantwoorden van degene in nood, wat is dan het nut
van het aanroepen van deze afgoden en bemiddelaars?
De mensen gedurende de tijd van de profeet
realiseerden dit simpele feit daarom, en zij begingen
enkel shirk ten tijde van gemak.
66
Wanneer zij echt een antwoord nodig hadden, dan
riepen zij Allah direct aan. Degene die shirk gebaan in
onze tijd zijn echter erger dan dit, aangezien zij Allah
nooit direct aanroepen. In feite, wanneer zij in een
noodsituatie verkeren, dan roepen zij uit naar diezelfde
vrome dienaren en engelen van Allah; en tijde van
gemak roepen zij deze zelfde objecten aan. Het is
daarom gewoon om één van hen te horen zeggen: “O
ghawth al-A’adhzam Help mij, help mij!” (Bedoelend: de
“Grootste bij Wie Bescherming wordt gezocht.” Deze titel is toepasselijk
om toe te kennen aan Allah, doch de referentie is in feite naar ‘Aboe l-
Qaader al-Djilaani, een vrome dienaar van Allah, wiens volgelingen hem
vergoddelijkt hebben met dergelijke aanbidding)
En een ander zegt: “O boodschapper van Allah! Zegen
mij met mijn behoefte!” Dus zelfs ten tijde van nood
roepen dergelijke moslims anderen aan, naast Allah,
bewijzend dat de moeshriekien ten tijde van de
profeet meer kennis hadden dan deze moslims van
tegenwoordig – dit, aangezien de moeshriekoen volledig
bewust waren van het feit dat alleen Allah hun gebeden
kan beantwoorden. Dit staat in contrast met deze
moslims van tegenwoordig, die geloven dat Allah te
Verheven is om Hem direct te benaderen, en dus
zichzelf verplichten tot het aanroepen van
tussenpersonen, om Hem aan te roepen.
Om het vierde principe samen te vatten: de Arabieren
tijdens de de Djaahielieyyah waren intelligenter dan de
moslims van onze tijd die shirk begaan.
67
Dit komt doordat zij zich realiseerden dat alleen Allah
hun smeekbeden kan verhoren, en daarom riepen zij
Hem aan ten tijde van nood. De moslims die in onze tijd
shirk begaan zijn echter onwetend betreffende dit feit en
roepen hun heiligen te allen tijde aan, waardoor zij dus
vallen in een ergere vorm van shirk dan die van de
Arabieren tijdens de Djaahielieyyah
Een moslim een ongelovige noemen
Gedurende deze korte verhandeling is herhaaldelijk het
feit genoemd dat degene die shirk begaat een kaafir is,
en die buiten de oevers van Islam treedt. Tegelijkertijd
dient de lezer echter te onthouden, dat zodra een
persoon verklaart dat hij moslim is en beweert te
geloven in Laa ilaaha illa llaah Moeh’ammadoen r-
Rasoel llaah, dan is het niet toegestaan om hem te
bestempelen als ongelovige, tenzij hij een handeling
verricht die hem duidelijk en zonder enige twijfel buiten
de oevers van Islam laat treden. Tevens is het van
essentieel belang dat de persoon die en dergelijke
handeling begaat, bewust is van de ernst van hetgeen hij
doet en dat hij zich realiseert dat deze handeling hem
buiten de Islam brengt. Met andere woorden, de
bewijzen dienen duidelijk te zijn voor hem en de
bewijzen dienen hem getoond te worden alvorens hij
wordt bestempeld als een kaafir{Iemand als een ongelovige
verklaren is een Islamitische beslissing. Een ongelovige is iemand die niet
gelooft in Allah en Zijn boodschapper (Salla llahoe ‘Alayhie Wa Sallam).
Zo’n beslissing nemen is daarom niet het voorrecht van iedereen.
68
Alleen Allah kent degenen die niet in Hem geloven. As-Shawkaanie heeft
gezegd: “Weet dat het verklaren dat een persoon niet langer een moslim
meer is en dat hij een ongelovige is geworden, een kwestie is waar geen
moslim die in Allah en de Laatste Dag gelooft aan moet beginnen, zonder
een bewijs dat zo helder is als de zon op een onbewolkte middag. Dit is
omdat er authentiek is overgeleverd op gezag van een groep metgezellen
dat de profeet heeft gezegd: “Een ieder die tegen zijn broeder zegt: ‘O jij
ongelovige,’ iemand van hen is werkelijk een ongelovige.” (Overgeleverd
door Ah’mad en Maaliek) In een andere overlevering staat vermeldt dat de
boodschapper van Allah gezegd heeft: “Een ieder die een andere man
beschuldigd van ongeloof of tegen hem zegt: ‘O jij vijand van Allah’ en hij
is niet zoals hij zegt, die beschuldiging zal terugkomen naar de
beschuldiger.” Hij heeft ook gezegd: “Een ieder die een gelovige
beschuldigd van ongeloof, het is alsof hij hem gedood heeft.” Daarom
dient deze kwestie overgelaten te worden aan de geleerden van de Oemmah
die over voldoende kennis beschikken.}
Het is dus van essentieel belang dat men een
onderscheid maakt tussen een handeling van ongeloof
en een persoon die ongelovig is. Het is mogelijk dat een
persoon een handeling van ongeloof begaat, maar toch
geen ongelovige is. Als men bijvoorbeeld een moslim
ziet neerknielen voor een graf, dan is dit zonder enige
twijfel een handeling van ongeloof. Het is echter
mogelijk dat deze specifieke moslim niet wist dat hij
neerknielde voor een graf, en hij verrichtte slechts zijn
salaat (gebed) aan Allah, op deze locatie, niet wetend
dat het verboden is om zijn salaat te verrichten voor een
graf.
69
Als iemand hem als ongelovige zou bestempelen, door
hem enkel een dergelijke handeling te zien verrichten en
zonder te bevestigen dat deze persoon de ernst van wat
hij doet realiseert en begrijpt, dan maakt hij een fout.
Zonder enige twijfel is de essentie van shirk daarom het
aanroepen van iets/iemand anders dan Allah en om neer
te knielen voor iets/iemand anders dan Allah en het
zoeken van hulp bij iets of iemand anders (die niet in
staat is om te helpen) dan Allah. Dit zijn handelingen
van ongeloof en over het algemeen zijn degenen die
deze verrichten geen moslims. Echter, de handeling van
het bestempelen van een specifiek individu als
ongelovige, of een groep individuen als ongelovigen
dient niet te geschieden door leken. In plaats hiervan
dient een dergelijke categorisering enkel door geleerden
te geschieden, aangezien zij degenen zijn die
gekwalificeerd zijn om een dergelijk definitief oordeel
te vellen. De gemiddelde leek kan dus verklaren dat
shirk het verrichten van doe’aa-e tot anderen dan Allah
omvat, maar wanneer hij een specifieke persoon een
dergelijke handeling ziet verichten, dan dient hij hem
niet meteen te bestempelen tot kaafir.
70
In plaats hiervan dient hij deze persoon uit te leggen dat
deze handeling een handeling van shirk en koefr is, en
hij dient hem te waarschuwen voor de consequenties
van een dergelijke handeling. Wat betreft het vellen van
een oordeel over een specifiek individu die beweert dat
hij moslim is, men dient dit te vermijden en het over te
laten aan degenen die hiervoor gekwalificeerd zijn.
Conclusie
Om een moslim te zijn is het niet voldoende dat een
persoon erkent dat Allah zijn enige Heer en Schepper is.
In plaats hiervan dient hij deze bevestiging te laten
volgen door oprechtheid in het aanbidden van alleen
Allah. Deze oprechtheid is essentieel voor de Islam van
een persoon, en het in gebreke blijven hierin maakt de
bewering van het zijn van een moslim ongeldig. De
essentie van de Islam – in feite, zelfs het doel van de
schepping – is dat alleen Allah aanbeden wordt, en alle
andere valse afgoden worden verworpen. Het maakt
verder niet uit, of zijn ‘god’ een slechte persoon, valse
afgod, of de meest vrome is van de mensheid, want alle
dergelijke handelingen zijn handelingen van shirk,
waarover Allah beloofd heeft dat Hij deze nooit zal
vergeven (mits men er voor de dood geen berouw voor
getoond heeft).
71
Eveneens is het irrelevant of iemand gelooft dat deze
valse goden zelf almachtig zijn en gehoor kunnen geven
aan hun verzoek, of dat zij hen enkel gebruiken om
dichterbij Allah te komen en een middel tot benadering
zoeken.
Beide aspecten zijn duidelijke handelingen van shirk.
En Allah weet het beste, en moge de salaat en de salaam
van Allah zijn met Mohammed, en zijn familie en
metgezellen.
De auteur sluit deze korte handeling af met de zin: “En
Allah weet het beste,” hiermee bedoeld hij dat dit de
grens is van zijn kennis is, en dat perfectie alleen bij
Allah is. Dit is een teken van zijn bescheidenheid en
nederigheid.
Tenslotte bid hij dat Allah Zijn salaat en salaam zendt
op de profeet, en zijn familie en metgezellen. De salaam
van Allah over Zijn profeet is dat Hij hem noemt in het
Hoogste Gezelschap van engelen en de salaam van de
gelovigen over hem is, dat zij bidden tot Allah om hem
te zegenen, en zijn status in het Paradijs te verheffen en
hem belonen met de beste beloning. Want waarlijk, de
profeet is onze voorbeeld, en wat een voorbeeld is hij!
Einde