بسم الله الرحمن الرحيم
De val van Toledo
8T1 Safar 478 H - De val van Toledo
De rechter ibn Djahwar wist niet hoe de situatie van het gelukkige
Andalusië zou worden, ten tijde hij de val van de Oemawi-kalifaat
bekend maakte in het jaar 422 H. Het islamitische rijk in
Andalusië was hiermee gevallen en in plaats daarvan kwamen er
kleine, zwakke staten. Aan elk staat stond iemand die zich
versterkt had met zijn stam of mensen met eigen belangen. Dit
tijdperk uit de geschiedenis van Andalusië wordt het tijdperk van
‘de koningen van landjes’ genoemd. Dit was het slechtste tijdperk
voor het islamitische rijk in Andalusië.
Het islamitische rijk werd in meer dan twintig kleine landjes
verdeeld. Sommigen waren klein en anderen relatief groter. De
bekendste staten waren: het koninkrijk van Banoe Djahwar in
Cordoba, Banoe ‘Abbaad in Sevilla, Banoe Hoed in Zaragoza,
Banoe Dzie an-Noen in Toledo. Toledo was een van de
strategische plekken, omdat het grensde met de landen van de
Spaanse christelijke koningen. Toledo was dus de grens tussen
4
islam en christendom. Daarnaast was Toledo een belangrijke
provincie voor de Spanjaarden omdat deze de hoofdstad van
Spanje was geweest in het Gotische tijdperk.
De koningen van Toledo hadden eigenlijk de nodige
voorzorgsmaatregelen moeten nemen vanwege het gevaar vanuit
het noorden dat hen omringde. Maar helaas, zij behoorden tot de
slechtste koningen en vooral hun koning al-Ma’moen ibn Dzie an-
Noen. Deze had een verwoestende oorlog gevoerd tegen zijn
moslimburen in Zaragoza. Hij riep de hulp van de kruisvaarders in
tijdens zijn oorlog tegen zijn moslimsbroeders. Hierdoor beging hij
een grote misstap en dit werd tevens een gewoonte onder de
koningen van de staten. Deze walgelijke emir was de eerste die
de Spanjaarden in zijn koninkrijk liet en hen tot handlangers en
bewakers maakte.
Na de dood van al-Ma’moen ibn Dzie an-Noen in het jaar 468 H.
werd hij opgevolgd door zijn kleinzoon Yah’yaa die opgegroeid
was tussen de vrouwen en slavinnen. Yah’yaa was opgegroeid
met luxe en vermaak en was hierdoor ongeschikt om een groot
koninkrijk te besturen dat op een zeer strategische plaats lag.
Vanwege zijn verdorvenheid, afdwaling en zijn angst voor de
koning van Castilië, Alfonso VI, hebben de inwoners van Toledo
hem weggejaagd in het jaar 472 H. Zij vroegen aan de emir van
Badajoz, Oemar ibn al-Aftas, om hun land te besturen. Maar
Yah’yaa ibn Dzie an-Noen bleef niet lang of hij riep de hulp in van
Alfonso VI om terug te keren naar zijn troon.
Alfonso VI stuurde hem een grote leger die hem weer aan de
macht in Toledo terugbracht, nadat zij vele inwoners van Toledo
hadden afgeslacht. Tijdens deze rumoerige tijden smeedde
Alfonso aan zijn plan om het islamitische rijk een grote slag toe te
brengen. Yah’yaa ibn Dzie an-Noen was niet de enige die gebukt
ging onder dreigementen van Alfonso VI. Ook de rest van de
koningen onderwierpen zich aan hem. Zij verkozen een
wapenstilstand en het betalen van grote bedragen, zodat hij hun
landjes met rust liet. Alfonso VI had twee doelen:
· Het uitputten van de schatkisten van de koningen door
hoge bedragen te vragen.
5
· Het aanvallen van islamitische steden en citadels zodat hij het islamitische rijk in kan nemen.
De reactie van de koningen in dit tijdperk was zeer beschamend, en de meest beschamende persoon onder hen was al-Moe’tamid ibn ‘Abbaad de koning van Sevilla en Cordoba. Hij was namelijk een van de sterkste koningen en de koning met het grootste koninkrijk. Tevens had hij het meeste invloed en was hij de rijkste. Daarnaast beschikte hij over een grote leger die in staat werd geacht om de legers van Alfonso te verslaan. Het koninkrijk Sevilla grensde aan het koninkrijk van Toledo. Desondanks stond al-Moe’tamid ibn ‘Abbaad grote bedragen af aan Alfonso. Daarnaast verrichtte hij een walgelijke en zeer beschamende handeling. Hij sloot een vredesverdrag af met Alfonso VI, waarin Alfonso beloofde om ibn ‘Abbaad bij te staan in zijn oorlog tegen zijn moslimburen. Als tegenprestatie beloofde ibn ‘Abbaad om jaarlijks grote bedragen af te staan aan Alfonso VI. Daarnaast beloofde ibn ‘Abbaad om Alfonso VI met rust te laten wat betreft hetgeen Alfonso VI van plan was met Toledo.
Nadat Alfonso de nodig voorbereiding had gepleegd, begon hij aanvallen te openen op de grenzen van Toledo en het vlakke land. Hij vernietigde de landbouw om de voedseltoevoer naar Toledo af te kappen. Sommige weldenkenden uit Andalusië zoals de grootgeleerde Aboe al-Walied al-Baadjie probeerden de mensen wakker te sussen voordat Toledo zou vallen. Hij ging langs koningen, stamhoofden en gouverneurs van Andalusië, maar allen waren overwonnen door lafheid en de liefde voor het wereldse leven. Hij ging langs eenieder afgezien van de grote held ‘Oemar al-Moetawakkil de gouverneur van Badajoz. Oemar al-Moetawakkil had eerder een leger gestuurd om de inwoners van Toledo te helpen, maar hij werd na vele bloederige veldslagen verslagen. Daarentegen, bleef al-Moe’tamid ibn ‘Abbaad muisstil. Zijn enige zorg was zijn eigen veiligheid en de stukken grond uit Zuid-Toledo te bewaken die hij had ingenomen.
Alfonso de zesde bleef Toledo negen maanden lang omsingelen, maar de inwoners bleven standvastig. Zij bleven zich op een
6
heldhaftige wijze verzetten, terwijl niemand hen hielp behalve Allah. Zij bleven zich verzetten, totdat hun voedselvoorraad opraakte en de mensen kadavers, katten en honden opaten. Uiteindelijk waren zij genoodzaakt om de stad te overhandigen in ruil voor veiligheid. Op 1 Safar 478 H betrad Alfonso VI de stad binnen. De val van de stad resulteerde in de volgende grote consequenties:
1. De sterkteverhouding veranderde ten gunste van de Spanjaarden.
2. De val van Toledo was het begin van de herverovering door de Spanjaarden. De Spanjaarden staken de rivier de Taag voor het eerst over sinds de islamitische verovering.
3. Deze ramp zorgde ervoor dat de kruisvaarders in Spanje eensgezind werden achter Alfonso. Hij riep zichzelf uit tot keizer en alle koningen, zowel de moslims als Christenen, van het Iberische Schiereiland onderwierpen zich aan hem.
De gevaarlijkste consequentie had niet veel te maken met Andalusië. Deze gebeurtenis was een belangrijke aansporing voor de paus, Urbanus II, om de kruistochten te beginnen naar het Oosten, ash-Shaam en Egypte. In het jaar 478 H., het jaar waarin Toledo was gevallen, organiseerde paus Urbanus II de synode van Clermont, waarin hij opriep naar christelijke kruistochten.