Hoofdstuk soera 18 Al-Kahf – De Grot Deel Guz 16
334
schat (bestaande uit goud, zilver én een boek met
nuttige kennis) die hen (rechtmatig) toebehoorde; en
(vanwege het feit dat) hun vader een rechtschapen man
was (zorgde Allah niet alleen voor de bescherming van
de kinderen maar ook voor het geheim van de schat
want) het was de bedoeling van jouw Heer dat zij
zouden opgroeien tot ze de volwassenheid hadden
bereikt (om dan vervolgens) de schat op te graven als
een genade van jullie Heer. Ik deed het niet op eigen
gezag. Dit is de uitleg over hetgeen waarvoor jij geen
geduld kon opbrengen.” (83) En zij zullen jou (O
Mohammed) vragen over Dhoel-Qarnain. Zeg: “Ik zal
jullie iets van zijn geschiedenis vertellen.” (84)
Waarlijk. Wij versterkten zijn positie op aarde en Wij
gaven hem voor alle zaken mogelijkheden. (85) Daarop
volgde hij een weg. (86) Totdat, toen hij de plaats
bereikte waar de zon ondergaat, hij ontdekte, dat zij
ondergaat in een bron van zwart modderig water. En in
de nabijheid vond hij een volk. Wij zeiden: “O Dhoel-
Qarnain! Of je bestraft hen of je behandelt hen
vriendelijk.” (87) Hij zei: “Wat betreft degene die
zondigt, wij zullen hem straffen en dan zal hij tot zijn
Heer teruggebracht worden; Die hem met een vreselijke
bestraffing zal straffen. (88) Maar wat betreft degene
die gelooft en goede werken verricht, die zal de beste
beloning hebben en wij zullen hem op Ons bevel alle
gemakken verschaffen. (89) Vervolgens ging hij een
andere weg. (90) Totdat, toen hij de plaats van
zonsopgang bereikte, hij haar over een volk vond zag
opgaan aan wie Wij geen bedekking hadden doen
toekomen. (91) Zo was het (en hij liet hen met rust). En
Wij wisten alles over hem (Dhoel Qarmain). (92)
Vervolgens ging hij een andere weg. (93) Totdat hij,
Hoofdstuk soera 18 Al-Kahf – De Grot Deel Guz 16
335
toen tussen twee bergen kwam, in de buurt daarvan een
volk ontdekte dat nauwelijks een woord verstond. (94)
Zij zeiden: “O Dhoel-Qarnain! Waarlijk! Gog en
Magog veroorzaken grote ellende in dit land. Zullen wij
jou dan een schatting betalen zodat jij een afscheiding
tussen ons beiden kan oprichten?” (95) Hij zei: “Dat
wat mijn Heer voor mij heeft ingesteld is beter. Help
mij dus met de kracht dan zal ik tussen jullie een sterke
muur oprichten. (96) Geef mij stukken ijzer.” Toen hij
het gat tussen de twee bergen opgevuld had, zei hij:
“Blaas.” Totdat, toen het zo (rood als) vuur werd, hij
zei: “breng mij gesmolten koper om erover heen te
gieten.” (97) Dus werden zij machteloos om daarover te
klimmen of er doorheen te graven. (98) (Dhoel-
Qarnain) zei: “Dit is een gunst van mijn Heer, maar
wanneer de belofte van mijn Heer komt, zal Hij het met
de grond vereffenen. En de belofte van mijn Heer is
Waarheid.” (99) En op die Dag, laten Wij sommigen
van hun tegen anderen opstaan en de Trompet zal
geblazen worden en Wij zullen hen allen verzamelen.
(100) En op die Dag zullen Wij de Hel duidelijk
zichtbaar aan de ongelovigen presenteren. (101) (Voor)
degenen wiens ogen versluierd waren voor het
gedenken van Mij en die zelfs niet konden horen. (102)
Denken dan degenen die ongelovig zijn, dat zij Mijn
slaven als beschermers naast Mij kunnen nemen?
Waarlijk, Wij hebben de Hel als een verblijf voor de
ongelovigen voorbereid. (103) (O Mohammed), zeg:
“Zullen wij jullie inlichten over de grootste verliezers
met betrekking tot de daden?” (104) Dat zijn degenen
van wie de daden tijdens het wereldse leven werden
tenietgedaan, terwijl zij dachten dat hun daden
beloningen zouden opleveren. (105) Dat zijn degenen
Hoofdstuk soera 18 Al-Kahf – De Grot Deel Guz 16
336
die de Tekenen van hun Heer en de ontmoeting met
Hem ontkennen. Dus hun werken zijn vruchteloos en
op de Dag der Opstanding zullen Wij hun daden geen
gewicht toekennen. (106) Dat zal hun vergelding zijn,
de Hel: omdat zij ongelovig waren en de spot dreven
met Mijn Tekenen en Mijn Boodschappers. (107)
Waarlijk! Degenen die geloven en goede daden
verrichten zullen de Tuinen van het Paradijs als hun
verblijf krijgen. (108) Daarin zullen zij voor altijd
verblijven. Zij zullen geen verandering in wensen.
(109) Zeg: “Als de zee inkt was (waarmee je) de
woorden van mijn Heer (kan opschrijven) dan zou de
zee eerder uitgeput raken dan de woorden van mijn
Heer, zelfs al voegden Wij een daaraan gelijke
hoeveelheid toe.” (110) Zeg: “Ik ben slechts een mens
zoals jullie. Het is aan mij geopenbaard dat jullie god
één God is. Dus iedereen die op de ontmoeting met zijn
Heer hoopt, laat hem goede werken verrichten en geen
deelgenoten in de aanbidding van zijn Heer toekennen.”
Soerah 19 – Maryam (Mekkaans)
Maria
In de naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
(1) Kāf, Ha, Ya, ‘Ain, Shād. (2) (Dit is) een vermelding
van genade van jouw Heer aan Zijn slaaf Zacharias. (3)
(Gedenk) toen hij zachtjes zijn smeekbeden tot zijn
Heer richtte. (4) (Zacharias) zei: “Mijn Heer! (Door
ouderdom) zijn mijn botten zwak (en broos) geworden
en (bewijs hiervoor is) het grijs haar dat zich over mijn
hoofd heeft uitgespreid. En nooit ben ik ongezegend
geweest in mijn aanroepingen tot U, o mijn Heer! (5)
Hoofdstuk soera 19 Maryam – Maria Deel Guz 16
337
En Waarlijk! Ik vrees voor het nageslacht na mij want
mijn vrouw is onvruchtbaar. Dus geef mij van Uw
Zijde een erfgenaam. (6) Die van mij zal erven en (ook)
van het nageslacht van Yacoeb. En maak hem, mijn
Heer, iemand waar U tevreden mee bent. (7) (Allah
zei:) “O Zacharias! Waarlijk, Wij geven jou het goede
nieuws van een zoon, zijn naam zal Yahya zijn. Wij
gaven niemand eerder deze naam.” (8) Hij (Zacharias)
zei: “Mijn Heer! Hoe kan ik een zoon krijgen als mijn
vrouw onvruchtbaar is en ik al een bijzonder hoge
leeftijd heb behaald?” (9) Hij zei: “Zo zal het zijn.
Jouw Heer zegt: “Het is gemakkelijk voor Mij. Zeker,
Ik heb jou eerder geschapen, toen je niets was!” (10)
(Zacharias) zei: “Mijn Heer! Geef mij een Teken.” Hij
zei: “Jouw Teken is dat je gedurende drie nachten niet
tegen de mensheid zult spreken, hoewel jij geen
lichamelijk gebrek hebt.” (11) Toen kwam hij van zijn
gebedsruimte naar buiten, en gebaarde zijn volk door
middel van tekens Allah in de ochtend en de namiddag
te verheerlijken. (12) (Allah zei) “O Yahya! Houd je
(stevig) aan het Boek vast.” En Wij gaven hem
Wijsheid toen hij nog een kind was, (13) En (Wij
maakten hem) geliefd bij de mensen als een gunst van
Ons, en hij was zuiver van zonden en rechtgeleid. (14)
En hij was plichtsgetrouw naar zijn ouders toe en hij
was noch arrogant noch ongehoorzaam. (15) En vrede
zij met hem op de dag dat hij geboren werd, en de dag
dat hij sterft en de dag dat hij weer tot leven wordt
opgeroepen. (16) En noem in het Boek (het verhaal
van) Maryam, toen zij zich in afzondering van haar
familie terugtrok op een plaats die naar het oosten
gericht was. (17) Zij plaatste een scherm om zichzelf
van hen af te zonderen. Toen stuurden Wij haar Onze
Hoofdstuk soera 19 Maryam – Maria Deel Guz 16
338
Engel Jibriel en hij verscheen voor haar in de vorm van
een volmaakte man. (18) Zij zei: “Waarlijk! Ik zoek
mijn toevlucht bij de Barmhartige (Allah) tegen jou, als
je Allah inderdaad vreest.” (19) (De Engel) zei: “Ik ben
slechts een Boodschapper van jouw Heer (om) jou een
reine jongen te schenken.” (20) Zij zei: “Hoe kan ik een
zoon krijgen terwijl geen man mij heeft aangeraakt, ik
ben geen onzedelijke vrouw!” (21) Hij zei: “Zo (zal het
zijn), jouw Heer zei: “Dat is gemakkelijk voor Mij: “En
(Wij scheppen hem) opdat Wij hem tot een Teken voor
de mensheid maken en als een Genade van Ons. En het
is een zaak die (reeds) besloten is. (22) En zo droeg zij
hem en zij trok zich met hem terug naar een verre
plaats. (23) En de pijnen van de baring dreven haar naar
de stam van een palmboom. Zij zei: “Ik wou dat ik
hiervoor reeds gestorven en totaal vergeten was!” (24)
Toen riep hij (Jibriel) haar van beneden de palmboom:
“Treur niet! Jouw Heer heeft een beekje beneden jou
verschaft. (25) En schud de stam van de palmboom
naar je toe, het zal verse rijpe dadels op jouw laten
vallen. (26) Eet en drink en verkoel je ogen. Maar als je
iemand van de mensen ziet zeg dan: “Waarlijk! Ik heb
de Barmhartige beloofd te vasten, ik zal dus deze dag
tegen geen enkel mens spreken.” (27) Toen bracht zij
hem (de baby) naar haar volk, hem (Isa) dragend. Zij
zeiden: “O Maryam! Voorwaar, jij hebt iets vreemds
gedaan. (28) O zuster van Haaron! Jouw vader was
geen onzedelijke man en jouw moeder was geen
onzedelijke vrouw.” (29) Toen wees zij naar hem. Zij
zeiden: “Hoe kunnen wij met iemand praten die nog
een kind in de wieg is?” (30) Hij (Isa) zei: “Waarlijk!
Ik ben een slaaf van Allah. Hij heeft mij het Boek
gegeven en mij tot Profeet gemaakt. (31) En Hij heeft
Hoofdstuk soera 19 Maryam – Maria Deel Guz 16
339
mij gezegend waar ik ook ben, en heeft mij het gebed
en de Zakat opgelegd, zolang ik leef. (32) En om
plichtsgetrouw te zijn voor mijn moeder. En heeft mij
niet als een arrogante, ongehoorzame gemaakt. (33) En
vrede zij met mij op de dag dat ik geboren werd en de
dag dat ik sterf en de dag dat ik weer tot leven word
opgewekt!” (34) Dat is Isa, de zoon van Maryam, het
Woord van Waarheid waaraan zij twijfelen. (35) Het
past Allah niet om een zoon te hebben. Verheerlijkt en
verheven is Hij (boven alles was zij met Hem
verenigen). Wanneer Hij tot iets besluit, dan zegt Hij er
slechts tegen: “Wees” en het is. (36) (Isa zei): “En
waarlijk, Allah is mijn Heer en jullie Heer. Aanbidt
Hem dus (alleen). Dat is het rechte Pad. (37) Toen
verschilden de sekten van mening, dus wee de
ongelovigen bij hun aanwezigheid op de Grote Dag.
(38) Hoe duidelijk zullen zij zien en horen, de Dag
wanneer zij voor Ons zullen verschijnen! Maar de
onrechtvaardigen verkeren op die Dag in duidelijke
dwaling. (39) En waarschuw hen voor de Dag van
droefheid en spijt, als over hun zaak besloten wordt, zij
zijn (nu) achteloos en zij geloven niet. (40) Waarlijk!
Wij erven de aarde en alles wat zich daar op bevindt.
En tot Ons zullen zij allen terugkeren. (41) En vertel (O
Mohammed) in het Boek over Ibrahim. Waarlijk! Hij
was een man van de waarheid, een Profeet. (42) Toen
hij tegen zijn vader zei: “O mijn vader! Waarom
aanbidt jij datgene wat niet hoort of ziet, noch waar jij
iets van krijgt? (43) O mijn vader! Waarlijk! Er is tot
mij kennis gekomen die niet tot jou is gekomen. Volg
mij dus. Ik zal je op het Rechte Pad leiden. (44) O mijn
vader! Aanbidt Sheitan niet. Waarlijk! Sheitan is
opstandig tegen de Barmhartige. (45) O mijn vader!
Hoofdstuk soera 19 Maryam – Maria Deel Guz 16
340
Waarlijk! Ik vrees dat een bestraffing van de
Barmhartige jou zal treffen, zodat jij een metgezel van
Sheitan wordt." (46) Hij zei: “Verwerp jij mijn goden,
O Ibrahim? Als jij hier niet mee ophoudt zal ik je zeker
stenigen. Ga bij mij weg voor een lange tijd.” (47)
Ibrahim zei: “Vrede zij met jou! Ik zal vergiffenis voor
jou vragen bij mijn Heer. Waarlijk! Hij is voor mij
altijd Genadig. (48) En ik zal mij van jou afkeren en
van diegenen die jij naast Allah aanroept. En ik zal
mijn Heer aanroepen; en ik hoop dat ik niet ongezegend
zal zijn in mijn aanroepingen tot mijn Heer.” (49) En
toen hij zich van hen en van diegenen die zij naast
Allah aanbaden afkeerde, schonken Wij hem Isaac en
Yacoeb en ieder van hen maakten Wij tot profeet. (50)
En Wij gaven hen uit Onze genade en gaven hen een
verheven en goede naam. (51) En vertel in het Boek (O
Mohammed) over Mozes. Waarlijk! Hij was een
uitverkorene en hij was een Boodschapper (en) een
Profeet. (52) En Wij riepen hem van de rechterkant van
de berg, en lieten hem in Onze nabijheid komen voor
een gesprek. (53) En Wij gaven hem door Onze Genade
zijn broeder Haaron, (ook) een Profeet. (54) En noem
in het Boek Ismael. Waarlijk! Hij was waarachtig aan
wat hij beloofd had, en hij was een Boodschapper (en)
een Profeet. (55) Hij legde aan zijn familie en zijn volk
de Salat op en de Zakat en zijn Heer was blij met hem.
(56) En noem in het Boek Idris. Waarlijk! Hij was een
man van de waarheid, (en) een Profeet. (57) En Wij
verhieven hem naar een hoge positie. (58) Dat waren
degenen van de Profeten van het nageslacht van Adam
aan wie Allah Zijn Gunsten heeft gegeven, en degenen
die Wij (in het schip) gedragen hebben met Noah en
van het nageslacht van Ibrahim en Israël en degenen die
Hoofdstuk soera 19 Maryam – Maria Deel Guz 16
341
Wij geleid en uitverkoren hebben. Als de verzen van de
Barmhartige (Allah) voor hen gereciteerd werden,
vielen zij neer in knielhouding en huilden. (59) Maar na
hen volgden andere generaties, die de gebeden opgaven
en hun lusten volgden. Dus worden zij in de Hel
gegooid. (60) Behalve degene die spijt betuigt en
gelooft en goede werken verricht. Zij zijn het die het
Paradijs zullen binnentreden en zij zullen niet in het
minst benadeeld worden. (61) (Zij zullen) de Eeuwige
Tuinen binnentreden die de Barmhartige aan Zijn
slaven in het onwaarneembare heeft beloofd. Waarlijk!
Zijn belofte vindt zeker plaats. (62) Zij zullen daarin
geen onzinnige gesprekken horen maar slechts de
vredesgroet. En zij zullen daar hun levensonderhoud
hebben, in de ochtend en de middag. (63) Dat is het
Paradijs dat Wij als erfenis geven aan slaven van Ons
die godsvrezend zijn en Allah uit het diepste van hun
hart liefhebben. (64) En wij (Engelen) dalen slechts op
bevel van jouw Heer neer. Aan Hem behoort wat voor
ons is en wat achter ons is en wat ertussen is, en jouw
Heer is nooit vergeetachtig. (65) (Hij is de) Heer van de
hemelen en de aarde en wat daar tussen is, aanbid Hem
daarom en wees standvastig en geduldig in Zijn
aanbidding. Ken jij iemand die gelijk aan Hem is? (66)
En de mens zegt: “Als ik dood ben, zal ik dan weer tot
leven geroepen worden?” (67) Weet de mens niet meer
dat Wij hem hiervoor geschapen hebben, toen hij niets
was? (68) Dus bij jouw Heer, zeker, Wij zullen hen
verzamelen en (ook) de duivels (met hen). Vervolgens
zullen Wij hen op hun knieën de Hel rondleiden. (69)
Dan zullen Wij uit iedere sekte degenen slepen die het
ergst waren in hun brutale opstandigheid tegen de
Barmhartige. (70) Dan, weten Wij het best wie onder
Hoofdstuk soera 19 Maryam – Maria Deel Guz 16
342
hen het meest verdienen om daarin te branden. (71) En
er is niemand onder jullie of hij treedt daar binnen; dit
is een besluit van jullie Heer dat vervuld moet worden.
(72) Dan zullen Wij degenen redden die Allah vrezen
en Hem plichtsgetrouw waren. En Wij zullen de
onrechtvaardigen daarin op hun knieën achterlaten. (73)
En als Onze duidelijke Verzen voor hun gereciteerd
worden, zeggen degenen die niet geloven tegen
degenen die geloven: “Welke van de twee groepen is
op een betere plaats en in een beter gezelschap?” (74)
En hoeveel generaties hebben Wij niet vóór hen
vernietigd, die beter waren met betrekking tot welvaart,
goederen en uiterlijke verschijning? (75) Zeg (O
Mohammed): “Wie in dwaling verkeert: de
Barmhartige laat voor hem de termijn verlengen, tot
wanneer zij zien wat hen beloofd is, όf de bestraffing όf
het Uur; dan zullen zij weten wie de slechtste positie
heeft, en wie de zwakkere in kracht zijn. (76) En Allah
vermeerdert de Leiding voor degenen die leiding
volgen; en de blijvende goede daden zijn beter in het
Aangezicht van jullie Heer wat betreft beloning en
beter wat betreft de terugkeer. (77) Heb jij degene
gezien die niet in Onze Tekenen gelooft, en die zegt:
“Aan mij zullen zeker bezit en kinderen gegeven
worden?” (78) Kent hij het onzichtbare of heeft hij een
verbond afgesloten met de Barmhartige? (79) Nee! Wij
zullen noteren wat hij zegt en dan zullen Wij zijn
bestraffing vermeerderen. (80) En Wij zullen van hem
alles waarover hij spreekt erven en hij zal alleen tot Ons
komen. (81) En zij hebben goden naast Allah goden
genomen, opdat zij hen eer, macht en glorie moge
geven. (82) Nee, maar zij zullen hun aanbidding
ontkennen en hun tegenstanders worden. (83) Zien
Hoofdstuk soera 19 Maryam – Maria Deel Guz 16
343
jullie dan niet dat Wij de duivels gezag hebben gegeven
over de ongelovigen om hen te misleiden en aan te
moedigen bij het begaan van zondes? (Zien jullie dan
niet in dat Wij de duivels naar de ongelovigen hebben
gestuurd (met als doel) hen op te ruien om van kwaad
tot erger te gaan.) (84) Haast je dus niet tegen hen; Wij
stellen voor hen nauwkeurig een tijd vast. (85) De Dag
waarop Wij de godvrezenden voor de Barmhartige
verzamelen als afgevaardigden. (86) En Wij zullen de
misdadigers als een dorstige kudde naar de Hel drijven.
(87) Niemand zal de macht voor bemiddeling hebben
behalve degene die toestemming daarvoor van de
Weldadige heeft gekregen. (88) En (de Joden en de
Christenen) zeggen: “De Barmhartige heeft zich een
zoon toegekend.” (89) Voorwaar, jullie beweren iets
vreselijks. (90) Waardoor de hemelen bijna scheuren,
en de aarde bijna splijt en de bergen bijna in stukken
vallen. (91) Doordat zij een zoon aan de Barmhartige
toeschrijven. (92) Maar het is niet passend voor de
Barmhartige dat Hij zich een zoon zou toekennen. (93)
Er is niemand in de hemelen of op aarde die niet als
dienaar zal tot de Barmhartige zal komen. (94)
Waarlijk, Hij kent ieder van hen en heeft hen allen
precies geteld. (95) En ieder van hen zal op de Dag der
Opstanding alleen tot Hem komen. (96) Waarlijk,
degenen die geloven en goede daden verrichten, de
Weldadige zal hen liefde geven. (97) Dus hebben Wij
dit gemakkelijk in jouw taal (O Mohammed) gemaakt,
opdat je goed nieuws aan de godvrezenden kunt geven
en de twistende mensen er mee waarschuwt. (98) En
hoeveel generaties vόόr hen hebben Wij niet
vernietigd? Kun jij daar nog iemand van vinden of zelfs
een fluistering van hen horen?
Hoofdstuk soera 20 Thā Hā – Thā Hā Deel Guz 16
344
Soerah 20 – Thā Hā (Mekkaans)
Thā Hā
In de naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
(1) Thā, Hā. (2) (O Mohammed), Wij hebben de Koran
in geen geval naar jou neergezonden om jou problemen
te bezorgen. (3) Maar slechts als een Overdenking voor
degenen die (Allah) vrezen. (4) Een openbaring van
Hem Die de aarde en de hoge hemelen heeft geschapen.
(5) De Weldadige, Die op de Troon zetelt. (6) Aan Hem
behoort alles wat in de hemelen en op aarde is en alles
daartussen, en alles wat onder de grond is. (7) O jij met
luide stem spreekt of niet: Hij kent het geheim en het
meest verborgene. (8) Allah! Geen heeft het recht om
aanbeden te worden behalve Hij! Hem behoren de
Schone Namen toe. (9) En is het verhaal van Mozes tot
jou gekomen? (10) Toen hij een vuur zag zei hij tegen
zijn familie: “Wacht! Waarlijk, ik heb een vuur gezien,
misschien kan ik jullie daar wat brandende takken van
brengen of zal ik bij het vuur Leiding vinden.” (11) En
toen hij daar aankwam, werd hij bij zijn naam
geroepen: “O Mozes!” (12) Waarlijk! Ik ben jouw
Heer! Doe je schoenen uit, je bent in het heilige dal
‘Toewa’. (13) En Ik heb jou uitverkoren. Luister dus
naar wat geopenbaard wordt. (14) Waarlijk! Ik ben
Allah, er is geen god dan Ik, aanbid Mij dus en verricht
de gebeden om Mij te gedenken. (15) Waarlijk, het Uur
zal komen. Ik zal het onthullen zodat iedere ziel
beloond zal worden voor wat zij nastreeft. (16) Laat je
er daarom niet van afhouden door degene die daarin
niet gelooft en zijn eigen lusten volgt, zodat je niet ten
Hoofdstuk soera 20 Thā Hā – Thā Hā Deel Guz 16
345
onder gaat. (17) En wat is dat in jouw rechterhand, O
Mozes?” (18) Hij zei: “Dit is mijn stok waarop ik leun
en waarmee ik bladeren afsla voor mijn schapen en
waar ik nog meer dingen mee doe.” (19) Hij zei: “Gooi
het neer, O Mozes!” (20) Hij gooide het neer en zie!
Het was een slang die zich snel voortbewoog. (21) En
Allah zei: “Grijp het en wees niet bang, Wij zullen het
weer in zijn oude staat terugbrengen.” (22) “En leg je
hand onder je arm, zij zal wit worden zonder enige
ziekte, als een ander Teken.” (23) “Dat Wij jou enige
van Onze grote Tekenen moge laten zien.” (24) “Ga
naar de Farao! Waarlijk, hij heeft overtreden.” (25) (En
Mozes smeekte): “O mijn Heer! Verruim mijn hart voor
mij (zodat ik deze zware boodschap kan dragen). (26)
En maak mijn taak gemakkelijk voor mij. (27) En maak
de knoop van mijn tong los. (28) Zodat zij mijn
toespraak kunnen verstaan. (29) En wijs voor mij een
helper uit mijn familie aan. (30) Haaron, mijn broer.
(31) Vermeerder mijn kracht met hem. (32) En laat hem
in mijn taak delen. (33) Zodat wij U veel kunnen
verheerlijken. (34) En U veel kunnen gedenken. (35)
Waarlijk! U bent Alziend over ons.” (36) Allah zei:
“Jou verzoeken zullen verhoord worden, O Mozes!”
(37) “En voorwaar, Wij hebben jou op een ander
moment (eerder) al een gunst gegeven. (38) Toen Wij
jouw moeder openbaarden. (39) Zeggende: “Leg hem
in een kistje en leg het in de rivier, dan zal de rivier het
op een oever laten stranden en daar, zal een vijand van
Mij en een vijand van hem, hem nemen.” En Ik voorzag
je van Mijn liefde zodat je onder Mijn ogen opgevoed
zou worden. (40) Toen jouw zuster ging en (tegen de
familie van de Farao) zei: “Zal ik u iemand laten zien
die hem kan zogen?” Op die manier brachten Wij je bij
Hoofdstuk soera 20 Thā Hā – Thā Hā Deel Guz 16
346
je moeder terug, zodat zij haar ogen kon koelen en dat
ze niet bedroefd zou zijn. Toen doodde jij een man,
maar Wij redden jouw van een groot probleem en
hebben je met een zware beproeving beproefd. Toen
bleef jij een aantal jaren bij het volk van Midian. Toen
kwam jij hier, zoals bepaald, O Mozes. (41) En Ik heb
jou voor Mijzelf gekozen. (42) Ga samen met jouw
broeder met Mijn Tekenen en veronachtzaamt niet Mij
te gedenken.” (43) Ga, jullie beiden naar de Farao,
waarlijk, hij heeft overtreden. (44) En spreek
vriendelijk tot hem, misschien zal hij de vermaning
aannemen of Allah vrezen.” (45) Zij zeiden: “Onze
Heer! Waarlijk! Wij vrezen dat hij zich zou haasten ons
te bestraffen of dat hij zal overtreden.” (46) Hij zei:
“Vreest niet, Waarlijk! Ik ben met jullie beiden, Ik hoor
en Ik zie.” (47) Ga dus samen naar hem toe en zeg:
“Waarlijk, wij zijn de Boodschappers van uw Heer, laat
dus de Kinderen van Israël met ons meegaan, en martel
hen niet, voorwaar, wij zijn gekomen met een Teken
van uw Heer! En vrede is met degene die Leiding
volgt.” (48) Waarlijk, er is ons geopenbaard dat de
bestraffing zal komen voor degene die ontkent en zich
afkeert. (49) Farao zei: “Wie is jullie Heer O Mozes?”
(50) (Mozes) zei: “Onze Heer is Degene Die alles zijn
vorm en aard geeft, en het dan goed leidt.” (51) (Farao)
zei: “Hoe staat het dan met de vroegere generaties?”
(52) (Mozes) zei: “De kennis over hen is bij mijn Heer
in een Boek. Mijn Heer maakt geen fouten en vergeet
niets.” (53) Hij is Degene Die de aarde voor jullie heeft
geschapen als een wieg en wegen voor jullie daarop
aangelegd heeft en water neer laten komen uit de
hemel. En Wij hebben daarmee verschillende soorten
plantengroei voortgebracht. (54) Eet en weidt jullie vee
Hoofdstuk soera 20 Thā Hā – Thā Hā Deel Guz 16
347
(daarop); waarlijk, hierin zijn bewijzen en Tekenen
voor mensen van verstand. (55) Uit haar hebben Wij
jullie geschapen en daarin zullen Wij jullie doen
terugkeren, en daaruit zullen Wij jullie opnieuw
voortbrengen. (56) En voorwaar Wij hebben hem al
Onze Tekenen en bewijzen getoond, maar hij ontkende
en verwierp. (57) Hij zei: “Ben jij gekomen om ons met
je toverkunsten uit ons land te verjagen, O Mozes?”
(58) Dan waarlijk, wij kunnen toverkunsten maken die
daarop lijken; maak dus een afspraak voor een
ontmoeting tussen ons waaraan wij en jullie ons aan
zullen houden, op een plaats (voor beiden) gelijk. (59)
(Mozes) zei: “De aangewezen ontmoeting zal op de
Feestdag zijn en laat de mensen verzamelen als de zon
opkomt.” (60) Toen ging Farao weg om zijn plannen te
beramen en daarna kwam hij terug. (61) Mozes zei
tegen hen: “Wee over jullie. Verzin geen leugen over
Allah want Hij zal jullie dan door een bestraffing
volledig vernietigen. En zeker, degene die een leugen
over Allah verzint is degene die verliest.” (62) Zij
redetwistten zij met elkaar wat zij moesten doen, en
pleegden geheim overleg. (63) Zij zeiden: “Waarlijk!
Dit zijn zeker twee tovenaars, die jullie met behulp van
hun toverkunst uit het land wensen te verdrijven en zij
gaan jullie navolgenswaardige levenswijze doen
verdwijnen. (64) Stel daarom jullie plan op en kom dan
in rijen. Iedereen die deze dag overleefd zal zeker
slagen.” (65) Zij zeiden: “O Mozes! Gooi jij eerst of
zijn wij het die het eerst gooien?” (66) (Mozes) zei:
“Nee, gooien jullie (eerst)!” Ziedaar! Door hun ‘sihr’
leek het voor (Mozes) erop dat hun touwen en hun
(tover)stokken snel bewogen. (67) Moesa voelde een
angst bij zichzelf opkomen. (68) Wij zeiden: “Vrees
Hoofdstuk soera 20 Thā Hā – Thā Hā Deel Guz 16
348
niet! Zeker jij zult de overhand krijgen. (69) Werp neer
wat in je rechterhand is! Het zal wat zij gemaakt
hebben verslinden. Wat zij hebben gemaakt is slechts
een list van een tovenaar. En een tovenaar zal nooit
slagen, hoe hij het ook doet.” (70) Dus de tovenaars
vielen in knielhouding neer. Zij zeiden: “Wij geloven in
de Heer van Haaron en Mozes.” (71) (Farao) zei:
“Geloven jullie in hem voordat ik jullie daarvoor
toestemming heb gegeven? Waarlijk! Hij is zeker jullie
meester die jullie de toverkunst heeft geleerd. Ik zal
zeker jullie handen en voeten aan tegengestelde kanten
afhakken en ik zal jullie zeker kruisigen aan de
stammen van palmbomen, en jullie zullen zeker weten
wie van ons een strenge en langere bestraffing kan
geven.” (72) Zij zeiden: “Wij zullen jou nooit verkiezen
boven wat van de duidelijke Tekenen tot ons is
gekomen en Degene Die ons geschapen heeft. Besluit
dus wat je wenst te besluiten want je kunt slechts over
dit wereldse leven besluiten. (73) Waarlijk! Wij
geloven in onze Heer, opdat Hij onze zonden zal
vergeven en de toverkunsten waartoe jij ons
gedwongen hebt. En de beloning van Allah is beter en
blijvender.” (74) Waarlijk! Iedereen die als een zondaar
naar zijn Heer komt, voor hem is zeker de Hel, daarin
zal hij noch sterven noch leven. (75) Maar iedereen die
als een gelovige naar Hem komt en goede daden
verricht; voor hen zijn de hoge rangen. (76) Eeuwige
Tuinen waaronder rivieren stromen, daar zullen zij voor
altijd verblijven, dat is de beloning voor degenen die
zichzelf reinigen. (77) En voorwaar, Wij hebben Mozes
geopenbaard, (zeggende): “Reis met Mijn slaven in de
nacht en sla (met je staf) een droog pad voor hen door
de zee. Wees niet bang om bereikt te worden ingehaald,
Hoofdstuk soera 20 Thā Hā – Thā Hā Deel Guz 16
349
en wees niet angstig.” (78) Toen achtervolgde Farao
hen met zijn legers, maar het zeewater overspoelde hen
allen. (79) En Farao liet zijn mensen dwalen, en hij
leidde hen niet. (80) O Kinderen van Israël! Wij hebben
jullie waarlijk van jullie vijand gered en hebben met
jullie een Verbond afgesloten aan de rechterkant van de
Berg en Wij deden Manna en kwartels voor jullie
neerdalen. (81) Eet van de goede, wettige zaken
waarmee Wij jullie voorzien hebben en overdrijf niet
zodat Mijn woede jullie niet treft. En wie door Mijn
woede getroffen wordt zal waarlijk ten onder gaan.”
(82) En waarlijk, Ik vergeef beslist degene die berouw
toonde (voor zijn ‘sjirk’) en geloofde (in Mijn éénheid)
en goede daden verrichtte (zowel de verplichte als de
vrijwillige) en vervolgens leiding volgde. (83) “En wat
heeft jou je van jouw volk laten weghaasten, O
Mozes?” (84) Hij zei: “Zij volgen mijn voetstappen en
ik haastte mij naar U, O mijn Heer, dat U tevreden
moge zijn.” (85) (Allah) zei: “Waarlijk! Wij hebben
jouw volk in jouw afwezigheid beproefd en As-Samiri
heeft hen doen afdwalen.” (86) Toen keerde Mozes
boos en verdrietig terug tot zijn volk. Hij zei: “O mijn
volk! Heeft jullie Heer niet een oprechte belofte
afgelegd? Duurde het soms te lang voor jullie tot die
belofte uitkwam? Of wensten jullie dat de wraak van
jullie Heer over jullie zou neerdalen, omdat jullie de
belofte met mij gebroken hebben?” (87) Zij zeiden:
“Wij hebben niet uit vrije wil onze belofte aan jou
verbroken maar wij werden belast met ladingen
sieraden van het volk. Toen hebben wij het (in het
vuur) geworpen en dat was wat As-Samiri voorstelde.
(88) Toen nam hij voor hen het beeld van een kalf (uit
het vuur) wat leek te loeien. Zij zeiden: “Dit is jullie
Hoofdstuk soera 20 Thā Hā – Thā Hā Deel Guz 16
350
god en de god van Mozes, maar (Mozes) is (zijn god)
vergeten.” (89) Konden zij dan niet zien dat het niet in
staat was een woord terug te zeggen en dat het geen
macht had om hen te kwetsen of hen iets goeds te
brengen? (90) En Haaron had zeker al vooraf gezegd:
“O mijn volk! Jullie worden hierin beproefd en waarlijk
jullie Heer is (Allah) de Barmhartige volg mij dus en
gehoorzaam mijn bevel.” (91) Zij zeiden: “Wij zullen
niet stoppen het te aanbidden tot Mozes naar ons
terugkeert.” (92) Mozes zei: “O Haaron! Wat heeft je
weerhouden toen je zag dat zij afdwaalden?” (93) Dat
zij mij niet volgden? Was jij dan ongehoorzaam aan
mijn bevel?” (94) Hij zei: “O zoon van mijn moeder!
Grijp mij niet bij mijn baard en ook niet bij mijn hoofd!
Waarlijk, ik vreesde dat je zou zeggen: “Je hebt voor
een scheiding tussen de Kinderen van Israël gezorgd,
en jij hebt niet op mijn woord gewacht!” (95) (Mozes)
zei: “En wat scheelt jou, o Samiri?” (96) (Samiri) zei:
“Ik zag wat zij niet zagen, ik volgde de voetstappen van
de Boodschapper naar mijn beste vermogen, doch dat
heb ik thans opgegeven. Aldus heeft mijn ziel het voor
mij vergemakkelijkt.” (97) Mozes zei: “Ga dan maar
weg! En waarlijk, jouw (bestraffing) in dit leven zal
zijn dat je zult zeggen: “Raak mij niet aan; voorwaar,
voor jou is er een afspraak (in het Hiernamaals), die
nooit afgezegd kan worden. En kijk naar jouw god aan
wie jij toegewijd bent. Wij zullen hem beslist
verbranden en de resten in zee verspreiden.” (98) Jouw
god is slechts Allah, er geen god dan Hij. Hij bezit
volledige kennis over alle zaken. (99) Zo verhalen Wij
jou van de geschiedenissen van wat eerder gebeurd is.
En voorwaar, Wij hebben jou van Onze Zijde de
Vermaning gegeven. (100) Iedereen die zich hiervan
Hoofdstuk soera 20 Thā Hā – Thā Hā Deel Guz 16
351
afkeert: waarlijk, zij zullen een zware last dragen op de
Dag der Opstanding. (101) Daaronder zullen zij blijven
en deze last zal voor hen op de Dag der Opstanding
ondraaglijk worden. (102) Op de Dag wanneer (er
andermaal) op de hoorn zal worden geblazen, brengen
Wij de (ongelovige) misdadigers bijeen en hun ogen
zullen zonder licht zijn. (103) Op fluisterende wijze
spreken zij elkaar aan: “Jullie hebben niet langer dan
tien (dagen) doorgebracht (op aarde).” (104) Wij weten
het beste wat zij zeggen, totdat de rechtvaardigste (hen
weerlegt en) zal zeggen: “Jullie hebben daar niet langer
dan één dag doorgebracht!” (105) En zij vragen jou
over de bergen, zeg: “Mijn Heer zal ze verpulveren.”
(106) Dan zal Hij het (de aarde) als een kale vlakte
achterlaten. (107) Waarop je geen lage en hoge
(plaatsen) ziet” (108) Op die Dag zal de mensheid
uitsluitend Allah’s Oproeper volgen; er is geen
(mogelijkheid) om aan hem te ontsnappen. En alle
stemmen zullen zich vernederen voor de Barmhartige
en jullie zullen niets anders horen dan zacht gefluister.
(109) Op die Dag zal er geen bemiddeling bestaan,
behalve die (bemiddeling) voor hem, aan wie de
Barmhartige toestemming geeft en wiens woorden Hem
welgevallen. (110) Hij weet wat vόόr hen is en wat
achter hen is, en zij zullen nooit iets van Zijn kennis
begrijpen. (111) En (alle) gezichten zullen eerbiedig
neerbuigen voor (Allah) de Eeuwiglevende, de
Zelfstandige Die alles wat bestaat onderhoudt en
beschermt. En hij die onrecht pleegde zal teleurgesteld
worden. (112) En degene die goede werken verrichtte
en een gelovige was, hoeft geen angst hebben voor
onrechtvaardigheid of voor verlies. (113) Daarom
hebben Wij het als een Koran in het Arabisch
Hoofdstuk soera 20 Thā Hā – Thā Hā Deel Guz 16
352
neergezonden en daarin nauwkeurig de
waarschuwingen uitgelegd, zodat zij Allah zullen
vrezen of dat het voor hen een les zal zijn. (114) En
Verheven is Allah, de Ware Koning. En haast je niet
met de Koran (O Mohammed) voordat Zijn openbaring
volledig aan jou voltooid is. En zeg: “O Heer!
Vermeerder mij in kennis.” (115) En voorwaar, Wij
sloten een verbond met Adam (betreffende de
‘verboden boom’ voor hij ervan at), maar hij vergat het
en Wij vonden bij hem geen vastberadenheid (en
geduld in het naleven van Ons gebod). (116) En
(gedenk) toen Wij tegen de Engelen zeiden: “Kniel neer
voor Adam.” Zij knielden (allen) neer behalve Iblies,
hij weigerde. (117) Toen zeiden Wij: “O Adam!
Waarlijk, dit is een vijand voor jou en je vrouw. Laat
hem daarom niet jullie beiden uit het Paradijs verjagen,
zodat jullie aan de ellende overgeleverd zijn.” (118)
Waarlijk, daarin is voor jou geen honger en jij bent er
niet naakt. (119) Jij hebt er zeker geen dorst en jij wordt
er niet blootgesteld aan hitte.” (120) Daarop fluisterde
Satan hem in (het oor): “O Adam! Zal ik je naar de
‘boom van het eeuwige leven’ leiden, en naar een
koninkrijk dat nooit zal vergaan?” (121) Toen aten zij
beiden van de boom, zodat hun schaamte zichtbaar
werd en zij begonnen zichzelf met de bladeren van het
Paradijs te bedekken: en zo was Adam ongehoorzaam
aan zijn Heer, en dwaalde hij. (122) Daarna koos zijn
Heer hem uit en Hij aanvaardde zijn berouw en gaf hem
Leiding. (123) (Allah) zei: “Daal af jullie samen, want
jullie zullen elkander tot vijand zijn. Maar als er
Leiding van Mij tot jullie komt: wie Mijn Leiding volgt
zal niet dwalen noch zal hij aan gierigheid of ellende
overgeleverd zijn. (124) Maar iedereen die zich (in
Hoofdstuk soera 20 Thā Hā – Thā Hā Deel Guz 16
353
ongeloof) van Mijn Overdenking (de Koran) afkeert:
waarlijk, er zal dan voor hem een benauwd leven zijn.
En Wij zullen hen verzamelen op de Dag der
Opstanding, in blinde toestand. (125) Hij zal zeggen:
“O mijn Heer! Waarom verzamelt U mij in blinde
toestand, terwijl ik vroeger in staat was om te zien?”
(126) (Allah) zal zeggen: “Zo is het. Onze Tekenen
kwamen tot jou, maar jij vergat ze en dus zul je op deze
dag vergeten worden.” (127) En zo vergelden Wij hen
wie overschrijdt en niet in de Tekenen van zijn Heer
gelooft. En de bestraffing van het Hiernamaals is veel
strenger en blijvender. (128) Is er voor hen dan geen
Leiding in hoeveel generaties Wij vόόr hen vernietigd
hebben, en over wiens (vernietigde) woningen zij
rondwandelden? Waarlijk, daarin zijn beslist Tekenen
voor mensen van begrip. (129) En als er geen Woord
van jouw Heer voorafgegaan was dan zou een
vastgestelde termijn (hun bestraffing) beslist gekomen
zijn. (130) Wees daarom geduldig (O Mohammed) met
wat zij zeggen, en verheerlijk en prijs jouw Heer vόόr
de opkomst van de zon, en vόόr haar ondergang, en
gedurende wat uren in de nacht en aan de uiteinden van
de dag. Hopelijk ben jij tevreden. (131) En staar niet
met je ogen in verlangen naar zaken die Wij aan
verschillende groepen voor vermaak hebben gegeven,
(het is slechts) de schittering van het leven van deze
wereld, dat Wij hen daarmee moge testen. Maar de
voorziening van jullie Heer is beter en blijvender. (132)
En leg je familie het gebed op en wees volhardend
daarin. Wij vragen van jou geen voorziening; Wij
geven jou voorziening. En het goede einde is voor de
godvrezenden. (133) Zij (de ongelovigen)zeggen:
“Waarom heeft hij ons geen Teken van zijn Heer
Hoofdstuk soera 20 Thā Hā – Thā Hā Deel Guz 16
354
gebracht?” Is er dan geen duidelijk Teken tot hem
gekomen in de vroegere Geschriften? (134) En als Wij
hen niet voor zijn komst met een bestraffing vernietigd
hadden, zouden zij beslist gezegd hebben: “Onze Heer!
Als U ons slechts een Boodschapper had gestuurd, dan
zouden wij zeker Uw Tekenen gevolgd hebben voordat
wij vernederd en verworpen zouden zijn.” (135) Zeg:
“Iedereen wacht, wacht jij dus ook, en jij zult weten
wie degenen zijn die op het rechte en juiste Pad gaan en
wie degenen zijn die zichzelf laten Leiden.” ۞
Soerah 21 – Al-Anbiyā` (Mekkaans)
De Profeten
In de naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
(1) De afrekening is voor de mensheid dichtbij
gekomen terwijl zij zich achteloos afkeren. (2) Er komt
geen nieuwe Vermaning van hun Heer tot hen, of zij
luisteren ernaar terwijl zij er de spot mee drijven. (3)
En hun harten zijn achteloos. En degenen die zonden
begaan verbergen hun (hun onrecht) in heimelijk
overleg (zeggende): “Deze (Boodschapper) is niet
anders dan een mens zoals jullie.” Zullen jullie je aan
toverij onderwerpen terwijl jullie het doorzien? (4) Hij
(Mohammed) zei: “Mijn Heer kent (ieder gesproken)
woord in de hemelen en op de aarde. En Hij is
Alhorend, Alwetend. (5) Nee, zij zeggen: “Dit zijn
vermengde valse dromen! Nee, hij heeft het verzonnen!
Nee, hij is een dichter! Laat hem dan een Teken geven
zoals aan de voorafgaanden gestuurd werd!” (6) Zij
geloofden niet, degenen vόόr hen uit de steden die Wij
vernietigden: zullen zij dan geloven? (7) En Wij hebben