Hoofdstuk soera 11 Hōed – Profeet Hoed Deel Guz 12
254
bewaarplaats en de verblijfplaats ervan. Alles is
vastgelegd in een duidelijk Boek. (7) En het is Hij Die
de hemelen en de aarde heeft geschapen in zes dagen
(perioden), en Zijn troon was op het water, opdat Hij
jullie kan testen wie uitblinkt in (gehoorzame) daden
(omwille van Allah). Maar als je tegen hen zegt: “Jullie
zullen zeker na de dood herrezen worden,” dan zullen
degenen die ongelovig zijn zeker zeggen: “Dit is niets
anders dan duidelijke toverij.” (8) En als Wij de
bestraffing van hen tot een bepaalde periode vertragen,
zullen zij zeker zeggen: “Wat houdt haar tegen?”
Waarlijk, op de Dag zal zij hen bereiken, niets zal haar
van hen afhouden, en zij zullen omringd worden door
datgene waarover zij spotten!” (9) En als Wij de mens
van de Genade van Ons laten proeven en het dan van
hem aftrekken, waarlijk! Hij is wanhopig, ondankbaar.
(10) Maar als Wij hem de goede (gunsten) na het
kwaad laten proeven dan is hij geraakt, hij zal zeker
zeggen: “Het kwaad heeft mij verlaten.” Zeker, hij is
verheugd en hoogmoedig. (11) Behalve degenen die
geduldig zijn en goede daden verrichten. Voor hen zal
er vergiffenis zijn en een grote beloning. (12)
Misschien zou jij een gedeelte van wat aan jou
geopenbaard weg willen laten; en is jouw hart
benauwd, omdat zij zeggen: “Waarom is er voor hem
geen schat naar beneden gezonden of is er geen Engel
met hem gekomen?” Maar jij bent slechts een
waarschuwer. En Allah is voogd van alle zaken. (13)
Of zij zeggen: “Hij (Mohammed) heeft hem (de Koran)
vervalst.” Zeg: “Geven jullie dan tien vervalste soeraat
zoals deze, en roep iedereen die jullie kunnen, behalve
Allah, als jullie de waarheid spreken!” (14) Als zij jou
niet antwoorden, weet dan dat de Openbaring met de
Hoofdstuk soera 11 Hōed – Profeet Hoed Deel Guz 12
255
Kennis van Allah neergezonden is en dat er geen god is
dan Hij. Zullen jullie je dan aan Allah overgeven? (15)
Iedereen die naar het leven van deze wereld en haar
schijn verlangt; Wij zullen hun daden daarin volledig
vergoeden, en zij zullen daarin niet worden benadeeld.
(16) Zij zijn degenen waarvoor niets in het Hiernamaals
is, behalve Vuur; en vruchteloos is wat zij daarin (op
aarde) verricht hebben. En wat zij deden is verloren
gegaan. (17) Is hij (niet beter) die op een duidelijk
bewijs van zijn Heer steunt en die een getuige van Hem
volgt? En hiervόόr kwam het Boek van Mozes, als
Leiding en een Genade. Zij zijn degenen die er in
geloven en wie er niet in geloofd van de bondgenoten:
het Vuur zal hun beloofde ontmoetingsplaats zijn.
Twijfelen jullie daar dan niet over. Waarlijk, het is de
Waarheid van jullie Heer, maar het grootste deel van de
mensheid gelooft niet. (18) En wie begaat er een
grotere zonde dan degene die een leugen over Allah
verzint? Zulke (mensen) zullen voor Allah gebracht
worden en de getuigen zullen zeggen: “Dit zijn degenen
die over hun Heer gelogen hebben!” Geen twijfel! De
vloek van Allah is op de onrechtvaardigen. (19)
Degenen die (anderen) op het Pad van Allah hinderen
en een bocht daarin zoeken, en zij geloven niet in het
Hiernamaals. (20) In geen geval zullen zij (de
bestraffing) ontvluchten op aarde, noch hebben zij
beschermers naast Allah! Hun bestraffing zal
verdubbeld worden. Zij kunnen het niet verdragen te
horen en zij kunnen het niet zien. (21) Zij zijn degenen
die zichzelf verloren hebben, en hun valse goden die zij
bedacht hebben zijn van hen weggegaan. (22) Zeker, zij
zijn degenen die de grootste verliezers in het
Hiernamaals zullen zijn. (23) Waarlijk, degenen die
Hoofdstuk soera 11 Hōed – Profeet Hoed Deel Guz 12
256
geloven en goede daden verrichten en die hun Heer
gehoorzamen– zij zullen de bewoners van het Paradijs
zijn en zij zullen daarin voor altijd verblijven. (24) De
gelijkenis tussen de twee groepen is als die tussen de
blinden en de doven en de zienden en de horenden. Zijn
zij gelijk als zij vergeleken worden? Zullen jullie daar
geen acht op slaan? (25) En voorwaar, Wij stuurden
Noah naar zijn volk (en hij zei): “Ik ben tot jullie
gekomen als een duidelijke waarschuwer. (26) Dat
jullie geen ander dan Allah aanbidden, zeker, ik vrees
voor jullie de bestraffing op een pijnlijke Dag.” (27) De
stamhoofden van de ongelovigen onder zijn volk
zeiden: “Wij zien in jou als een man net als onszelf, en
wij zien dat niemand jou volgt, behalve de minsten
onder ons en zij volgen je zonder na te denken. En wij
zien in jou geen voordeel voor ons, eigenlijk denken
wij dat je een leugenaar bent.” (28) Hij zei: “O mijn
volk, Wat denken jullie? Als ik steun op een duidelijk
bewijs van mijn Heer en Hij heeft mij Barmhartigheid
geschonken van Zijn Zijde, die voor jullie verborgenis:
zouden wij het jullie opdringen, terwijl jullie er een
afkeer van hebben?” (29) En: ”O mijn volk! Ik vraag
jullie hiervoor geen rijkdom, mijn beloning is slechts
bij Allah. Ik zal degenen die geloofd hebben niet
verdrijven. Zeker, zij zullen hun Heer ontmoeten, maar
ik zie dat jullie een onwetend volk zijn.” (30) En O
mijn volk! Wie zal mij tegen Allah helpen, als ik hen
zou uitdrijven? Zullen jullie dan niet nadenken? (31) En
ik zeg jullie niet dat bij mij de schatten van Allah zijn,
noch dat ik het onzichtbare ken, noch zal ik zeggen dat
ik een Engel ben en ik zeg ook niet tegen degenen
waarop jullie neerkijken dat Allah hen geen goeds zal
geven. Allah weet wat in hun harten is. In dat geval zou
Hoofdstuk soera 11 Hōed – Profeet Hoed Deel Guz 12
257
ik zeker één van de zondaren zijn.” (32) Zij zeiden: “O
Noah! Je hebt met ons geredetwist en je hebt lang met
ons geredetwist, laat ons nu datgene zien wat jij hebt
aangezegd, als je waarachtig bent.” (33) Hij zei:
“Slechts Allah doet het komen als Hij wil en dan
kunnen jullie er niet aan ontsnappen. (34) En jullie
zullen geen voordeel van mijn goede raad hebben, als
ik jullie goede raad zou willen geven. Als Allah jullie
wil doen dwalen: Hij is jullie Heer en tot Hem zullen
jullie terugkeren.” (35) En zij zeiden: “Hij heeft het
verzonnen.” Zeg: “Als ik het verzonnen had dan zou ik
een misdaad hebben begaan, maar ik ben onschuldig
aan (al) de misdaden die jullie plegen.” (36) En het was
Noah ingegeven: “Niemand van je volk zal geloven,
behalve degenen die reeds geloven. Wees niet bedroefd
vanwege wat zij doen.” (37) En bouw het schip onder
Ons toezicht en Onze openbaring, en spreek Mij niet
aan voor degenen die het mis hebben; zij zullen zeker
verdrinken.” (38) En toen hij de ark bouwde, bespotten
de stamhoofden van zijn volk hem elke keer wanneer
zij voorbij liepen. Hij zei: “Als jullie ons bespotten, dan
zullen wij jullie later bespotten zoals jullie ons nu
bespotten. (39) Dan zullen jullie weten wie het is
waarover de bestraffing komt die hem vernedert. En
een blijvende bestraffing komt op hen neer.” (40) (Zo
was het) toen Ons Bevel kwam en de oven overkookte.
Wij zeiden: “Laad het (schip) met daarin van ieder
soort twee en je gezin, behalve degenen waar het woord
(van bestraffing) reeds tegen gesproken heeft. En
degenen die geloven. En niemand geloofde met hen,
behalve een paar. (41) En hij zei: “Scheep in, in de
naam van Allah zal het zijn bewegende koers en zijn
ankerplaats zijn.” Zeker, mijn Heer is Genadevol,
Hoofdstuk soera 11 Hōed – Profeet Hoed Deel Guz 12
258
Barmhartig. (42) Dus het voer met hen tussen golven zo
hoog als bergen, en Noah riep tegen zijn zoon die
alleen (op het land) stond: “O mijn zoon! Kom met ons
aan boord en wees niet bij de ongelovigen.” (43) De
zoon antwoordde: “Ik zal naar een berg gaan, dat zal
mij van het water redden.” Noah zei: “Op deze dag is er
geen redding van het Besluit van Allah, behalve met
hem waar Hij genade mee heeft.” En een golf kwam
tussen hen, en hij behoorde tot de verdronkenen. (44)
En er werd gezegd: “O aarde! Slik je water in, en O
hemel! Stop (met regenen).” En het water trok zoch
terug. En het bevel was uitgevoerd.. En het schip
strandde bij de berg Judi en er werd gezegd: “Weg met
het volk dat onrechtvaardig is.” (45) En Noah riep zijn
Heer aan en zei: “O mijn Heer! Waarlijk, mijn zoon
behoort tot mijn gezin; Uw belofte is de Waarheid en U
bent de meest Rechtvaardige onder de Rechters.” (46)
Hij (Allah) zei: “O Noah! Zeker behoort hij niet tot
jouw gezin, zijn werk was onrechtmatig, vraag dus niet
van Mij waar jij geen kennis van hebt! Ik waarschuw
jou zodat je niet tot de onwetenden zal behoren.” (47)
Noah zei: “O mijn Heer. Ik zoek mijn toevlucht bij U
tegen het U vragen van datgene waar ik geen kennis
van heb. En tenzij U mij niet vergeeft en geen genade
met mij heeft ben ik zeker één van de verliezers.” (48)
Er werd gezegd: “O Noah! Ga van boord met veiligheid
van Ons en de zegeningen over jou en over mensen die
met jou zijn maar (er zal een ander) volk (zijn) aan wie
Wij het genoegen schenken maar die tenslotte een
pijnlijke bestraffing van Ons krijgen.” (49) Dit behoort
tot één van de berichten van het onzichtbare die Wij
aan jou openbaren. En hiervόόr wist jij, noch je mensen
dit. Wees daarom geduldig. Zeker, het (goede) einde is
Hoofdstuk soera 11 Hōed – Profeet Hoed Deel Guz 12
259
voor de godvrezenden. (50) En tot het (volk van) ‘Ad
(stuurden Wij) hun broeder Hoed. Hij zei: “O mijn
volk! Aanbidt Allah! Jullie hebben geen andere god dan
Hem. Zeker, jullie doen niets anders dan leugens
bedenken! (51) O mijn volk, ik vraag jullie hiervoor
geen beloning. Mijn beloning rust slechts bij Degene
Die mij geschapen heeft. Zullen jullie het dan niet
begrijpen? (52) En: “O mijn volk! Vraag om de
vergiffenis van jullie Heer en betoon berouw bij Hem.
Hij zal jullie overvloedige regen sturen en kracht aan
jullie kracht toevoegen, keer jullie dus niet af als
misdadigers.” (53) Zij zeiden: “O Hoed! Je hebt ons
geen duidelijke Bewijzen gebracht en wij zullen onze
goden niet verlaten (alleen) omdat jij het zegt! En wij
geloven niet in jou. (54) Wij zeggen slechts dat een
paar van onze goden jou met iets slechts hebben
getroffen.” Hij zei: “Ik roep Allah op als Getuige, en
getuig dat ik vrij ben van datgene wat jullie als
deelgenoten in de aanbidding toeschrijven. (55) Naast
Hem. Span dus tegen mij samen en geef mij geen
uitstel. (56) Ik leg mijn vertrouwen in Allah, mijn Heer
en jullie Heer! Er is geen levend wezen of Hij heeft het
volledig in Zijn macht. Waarlijk, mijn Heer handelt op
rechtvaardige wijze. (57) Als jullie je afkeren, dan heb
ik jullie doorgegeven waar ik tot jullie mee gezonden
ben. Mijn Heer zal een ander volk jullie laten opvolgen,
en jullie kunnen Hem noch het minste kwaad doen.
Zeker, mijn Heer is de Behoeder van alle zaken.” (58)
En toen Ons gebod kwam, hebben Wij Hoed gered en
degenen die hem geloofden, door een Genade van Ons
en Wij redden hen van een zware bestraffing. (59) Zo
was het einde van het (volk van) ‘Ad. Zij verwierpen de
Tekenen van hun Heer en waren ongehoorzaam aan
Hoofdstuk soera 11 Hōed – Profeet Hoed Deel Guz 12
260
Zijn Boodschappers, en volgden het bevel van iedere
trotse halsstarrige onderdrukker van de Waarheid. (60)
En zij worden in deze wereld en op de Dag der
Opstanding door een vloek achtervolgd. Geen twijfel!
Waarlijk, de ‘Ad waren ongelovig aan hun Heer.
Verdoemd zij de ‘Ad, het volk van Hoed. (61) En (het
volk van) de Thamoed stuurden Wij hun broeder Salih.
Hij zei: “O mijn volk! Aanbidt Allah, jullie hebben
geen andere god dan Hij. Hij bracht jullie voort uit de
aarde en liet jullie daarop plaatsnemen, vraag dan
vergeving van Hem en keer je tot Hem in berouw.
Zeker, mijn Heer is dichtbij, Verhorend.” (62) Zij
zeiden: “O Salih! Je was voor ons iemand van goede
hoop! Verbied jij ons dat wij aanbidden wat onze
voorvaderen ook aanbeden hebben? Wij verkeren echt
in grote twijfel over datgene waartoe je ons hebt
uitgenodigd.” (63) Hij zei: “O mijn volk! Vertel mij, als
ik een duidelijk bewijs van mijn Heer hebt en er tot mij
een genade van Hem komt, wie kan mij dan tegen
Allah helpen als ik ongehoorzaam ben? Dan laten jullie
alleen maar mijn verlies toenemen.” (64) En: “O mijn
volk! Deze vrouwtjeskameel van Allah is als een Teken
voor jullie, laat haar op Allah’s aarde grazen en raak
haar niet aan met kwade bedoelingen, anders zal een
harde bestraffing jullie grijpen.” (65) Maar zij
(verlamden haar) sneden haar pezen door. Dus zei hij:
“Blijf drie dagen in jullie huizen. Dat is een aanzegging
die niet kan worden geloochend.” (66) En toen Ons
bevel kwam, redden Wij Salih en degenen die hem
geloofd hadden door een Genade van Ons en (Wij
redden hen) van de vernedering van die Dag. Waarlijk,
jullie Heer is Almachtig, Sterk. (67) En de straf kwam
over de zondaren, en dus lagen zij uitgestrekt dood in
Hoofdstuk soera 11 Hōed – Profeet Hoed Deel Guz 12
261
hun huizen. (68) Alsof zij er nooit geleefd hadden.
Geen twijfel! Waarlijk, de Thamoed geloofden niet in
hun Heer. Verdoemd zij de Thamoed! (69) En waarlijk,
Onze Boodschappers kwamen naar Ibrahim met goed
nieuws. Zij zeiden: (Salam)“Gegroet en vrede!” Hij
antwoordde: (Salam) “Gegroet en vrede” en hij haastte
zich om hen te voorzien van een geroosterd kalf. (70)
Maar toen hij zag dat hun handen niet naar het (maal)
reikten, vond hij hen vreemd en werd hij bang voor
hen. Zij zeiden: “Heb geen angst, wij zijn naar het volk
van Loeth gestuurd.” (71) En zijn vrouw stond (daar)
en zij lachte. Maar Wij gaven haar het goede bericht
van (de geboorte van) Isaac en na hem van Yacoeb.
(72) Zij zei: “Wee mij! Zal ik een kind dragen terwijl ik
een oude vrouw ben en mijn echtgenoot een oude man?
Waarlijk! Dit is een vreemde zaak!” (73) Zij (de
Engelen) zeiden: “Verwonder jij je over het besluit van
Allah? De Genade van Allah en Zijn zegeningen zijn
over jullie, o bewoners van het huis. Zeker, Hij is
Prijzenswaardig, Glorieus.” (74) Toen Ibrahim geen
angst meer had en het goede nieuws hem bereikte,
begon hij bij Ons te pleiten voor het volk van Loeth.
(75) Waarlijk, Ibrahim was zonder twijfel,
verdraagzaam, zachtmoedig en berouwvol. (76) O
Ibrahim, Laat dit. Voorwaar, het bevel van jouw Heer is
uitgesproken. Waarlijk, er zal een onafwendbare
bestraffing tot hen komen. (77) En toen Onze gezanten
(Engelen) bij Loeth kwamen, was hij bedroefd en
voelde zich bezwaard over hen en voelde zichzelf door
hen in het nauw gedreven. Hij zei: “Het is een
verschrikkelijke dag.” (78) En de mensen haasten zich
tot hem, en sinds lange tijd plachten zij misdaden te
bedrijven. Hij zei: “O mijn mensen! Hier zijn mijn
Hoofdstuk soera 11 Hōed – Profeet Hoed Deel Guz 12
262
dochters, zij zijn zuiverder voor jullie. Vrees Allah dus
en verlaag mij niet tegenover mijn gasten! Is er onder
jullie dan geen enkel weldenkend man?” (79) Zij
zeiden: “Jij weet beslist wel dat wij geen behoefte
hebben aan jouw dochters, en jij weet beslist wel wat
wij wensen.” (80) Hij zei: “Ik wenste dat ik de kracht
had om jullie te overweldigen of dat ik tenminste een
krachtige ondersteuning had (dan zou ik tegen jullie op
kunnen treden).” (81) Zij (de Engelen) zeiden: “O
Loeth! Waarlijk, wij zijn boodschappers van jouw
Heer! Zij zullen jou niet bereiken. Reis met je familie
af in een deel van de nacht, en laat niemand van jullie
achterblijven, behalve je vrouw. Waarlijk, de straf die
hen zal treffen, zal haar treffen. Voorwaar, de ochtend
is hun aangewezen tijd. Is de ochtend niet nabij?” (82)
Toen dus Ons Bevel kwam, keerden Wij het (de stad
Sodom in Palestina) ondersteboven en het regende
stenen van gebakken klei op hen, hoog opgestapeld.
(83) Getekend door jouw Heer, en deze (bestraffing) is
niet ver van onrechtvaardigen verwijderd. (84) En tot
het volk van Madyan (stuurden Wij) hun broeder
Shoe’aib. Hij zei: “O mijn volk! Aanbidt Allah, jullie
hebben geen andere god behalve Hem en vermindert
niet de maat en de weegschaal. Ik zie dat jullie
welvarend zijn; en waarlijk ik vrees voor jullie de
bestraffing van een allesomvattende Dag.” (85) En O
mijn volk! Geef het volle gewicht en de juiste maat in
rechtvaardigheid en verminder niet de zaken waar de
mensen recht op hebben en zaai geen verderf in het
land door verderf te zaaien. (86) Dat wat Allah (aan
toegestane zaken) doet overblijven is beter voor jullie,
als jullie gelovigen zijn. En ik ben niet over jullie als
hoeder ingesteld.” (87) Zij zeiden: “O Shoe’aib!
Hoofdstuk soera 11 Hōed – Profeet Hoed Deel Guz 12
263
Gebiedt jouw gebed zo, dat je ons beveelt de
aanbidding, die onze voorvaderen plachten te
verrichten, na te laten, of dat wij stoppen met onze
weelde te doen wat wij willen? Waarlijk jij bent
verstandig, rechtgeleid.” (88) Hij zei: “O mijn volk!
Vertel mij, als ik met een duidelijk bewijs van mijn
Heer kom en Hij heeft mij een goed onderhoud van
Hem gegeven. En ik wil mij niet tegenover jullie
schuldig maken aan wat ik jullie verbied. Ik wens
slechts te herzien waar ik met mijn beste krachten toe in
staat ben. En mijn leiding kan niet anders komen dan
van Allah, in Hem leg ik mijn vertrouwen en aan Hem
betuig ik mijn spijt.” (89) En: “O mijn volk! Laat mijn
onenigheid (met jullie) er niet toe leiden dat jullie
hetzelfde lot zullen ondergaan als dat van het volk van
Noah of Hoed of Salih en het volk van Loeth is niet ver
van jullie verwijderd! (90) En vraag vergiffenis aan
jullie Heer en keer je tot Hem in berouw. Waarlijk,
mijn Heer is Genadevol, Meest Liefdevol.” (91) Zij
zeiden: “O Shoe’aib! Wij begrijpen niet veel van wat jij
zegt en wij zien je als een zwakke onder ons. Als het
niet voor je familie geweest was hadden wij je zeker
gestenigd. En jij bent niet eerwaardiger dan wij.” (92)
Hij zei: “O mijn volk! Is mijn familie eerwaardiger bij
jullie dan Allah? En keren jullie Hem de rug toe?
Waarlijk, mijn Heer omvat alles wat jullie doen.” (93)
En: “O mijn volk! Handel volgens jullie mogelijkheden
en op jullie manier, en (ook) ik handel. Jullie zullen
erachter komen wie het is waarop de bestraffing zal
neerdalen en hem met schandelijkheid zal bedekken, en
wie een leugenaar is! Wacht af, voorwaar, ik ben met
jullie een wachtende.” (94) En toen Ons Bevel kwam
hebben Wij Shoe’aib, en degenen die met hem
Hoofdstuk soera 11 Hōed – Profeet Hoed Deel Guz 12
264
geloofden gered door een Genade van Ons. En de
kastijding greep de zondaren en zij lagen dood,
uitgestrekt in hun huizen. (95) Alsof zij daar nooit
geleefd hadden! Verdoemd zij de Madyan. Zoals ook
de Thamoed werden verdoemd. (96) En voorwaar, Wij
hebben Mozes gezonden met Onze Tekenen en
duidelijke Bewijzen. (97) Aan Farao en zijn ministers,
maar zij volgden de bevelen van de Farao en het bevel
van de Farao was geen goede leiding. (98) Hij zal vόόr
zijn volk lopen op de Dag der Opstanding en hen in het
vuur leiden. En slecht is zeker de plaats waar hij hen
leidt. (99) Zij worden gevolgd door een vervloeking in
deze wereld en op de Dag der Opstanding. De slechtste
gave (vervloeking) is de gave die (dan gegeven) wordt!
(100) Dat zijn enkele geschiedenissen over de steden
die Wij aan jou (O Mohammed) vertellen; hiervan staan
sommige nog en sommigen zijn (al omver) gemaaid.
(101) Wij hebben hun geen onrecht aangericht, maar zij
hebben zichzelf onrecht aangedaan. Dus hun goden die
zij naast Allah aanriepen baatten hen niet toen het
Bevel van jullie Heer kwam. noch hebben En zij
vermeerderden voor hen niets dan vernietiging. (102)
Zo is de ingreep van jullie Heer, wanneer Hij de steden
grijpt als zij zondigen. Waarlijk, Zijn greep is pijnlijk
en heftig. (103) Voorwaar, daarin is een zekere les voor
degenen die de bestraffing van het Hiernamaals vrezen.
Dat is een Dag waarop de mensheid zal worden
verzameld en dat is een Dag waarvan men getuige zal
zijn. (104) En Wij stellen het slechts voor een
vastgestelde termijn uit. (105) Als die Dag komt zal
niemand spreken behalve met Zijn toestemming.
Sommigen onder hen zullen gewraakt worden en
(anderen) gezegend. (106) Voor degenen die gewraakt
Hoofdstuk soera 11 Hōed – Profeet Hoed Deel Guz 12
265
worden, zij bevinden zich in de Hel waarin zij zullen
zuchten en steunen. (107) Zij zullen daarin verblijven,
zolang als de hemelen en de aarde bestaan, behalve als
jouw Heer het anders wil. Waarlijk, jouw Heer doet wat
Hij wil. (108) En degenen die gezegend zijn, zij zullen
in het Paradijs zijn, daarin wonend zolang als de
hemelen en aarde voortbestaan, behalve als jouw Heer
het anders wil, als een gift zonder einde. (109) Twijfel
dus niet over datgene wat deze (heidenen en
polytheïsten) aanbidden. Zij aanbidden slechts wat hun
vaders vóór hen aanbeden hebben. En waarlijk, Wij
zullen het hen zeker hun deel volledig vergelden,
zonder vermindering. (110) Voorwaar, Wij gaven het
Boek aan Mozes, maar er rees verschil van mening. En
als er niet een Woord van jouw Heer vooruitgegaan
was, dan was de zaak tussen hen reeds beslecht. En
zeker verkeren zij hierover in grote twijfel. (111) En
waarlijk, aan ieder van hen zal jouw Heer hun werken
volledig vergelden. Zeker, Hij is Alwetend over wat zij
doen. (112) Wees standvastig, zoals jou en wie met jou
berouw toont is bevolen en overtreed (Allah’s grenzen)
niet. Waarlijk, Hij is Alziende van wat jullie doen.
(113) En houd je niet aan degenen vast die zondigen,
want dan zal het Vuur je raken, en je zult geen
beschermers hebben anders dan Allah, noch zal je
geholpen worden. (114) En verricht het gebed aan de
twee uiteinden van de dag en gedurende de eerste uren
van de nacht. Waarlijk, de goede daden verwijderen de
slechte daden. Dat is een advies voor degenen die
denken. (115) En wees geduldig, waarlijk, Allah zal de
beloning van de weldoeners niet verloren doen gaan.
(116) Waren er maar onder de generaties vóór jullie
bezitters van inzicht geweest die weerhielden van het
Hoofdstuk soera 11 Hōed – Profeet Hoed Deel Guz 12
266
verderf op aarde (maar deze waren er niet) met
uitzondering van hen die Wij hebben gered. Degenen
die zondigden joegen de weelde na waarin zij leefden,
en zij waren misdadigers. (117) En jullie Heer zal nooit
onrechtmatig de steden vernietigen, terwijl hun
bewoners het goede doen. (118) En als jullie Heer dat
zo gewild had, dan zou Hij zeker van de mensheid één
gemeenschap hebben gemaakt, maar zij bleven van
mening verschillen. (119) Behalve degene waarop jouw
Heer Zijn Genade heeft uitgestort en daarom heeft Hij
hen geschapen. En het Woord van jouw Heer zal
vervuld worden: ”Zeker, Ik zal de Hel gezamenlijk met
mensen en djinns vullen.” (120) En alles wat Wij jou
verteld hebben van de geschiedenissen van de
Boodschappers is omdat Wij jouw hart daardoor sterk
en standvastig willen maken. En daarin is de Waarheid
tot jou gekomen en een onderricht en een lering voor de
gelovigen. (121) En zeg tegen degenen die niet
geloven: “Handel volgens jullie mogelijkheden en op
jullie manier, Wij handelen (ook). (122) En wacht af.
Wij wachten (ook).” (123) En aan Allah behoort het
onzichtbare van de hemelen en de aarde, en tot Hem
keren alle zaken terug. Aanbid Hem dus en leg je
vertrouwen in Hem. En jouw Heer is niet onachtzaam
omtrent wat jullie doen.
Soerah 12 – Yōesoef (Mekkaans)
Yoesoef
In de naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
(1) Alif, Lām, Rā. Dit zijn de Verzen van een duidelijk
Boek. (2) Waarlijk, Wij hebben een Arabische Koran
Hoofdstuk soera 12 Yōesoef – Yoesoef Deel Guz 12
267
neergezonden. Hopelijk zullen jullie begrijpen. (3) Wij
vertellen jou het beste verhaal doordat Wij aan jou deze
Koran openbaarden, hoewel jij hiervoor tot de
onwetenden behoorde. (4) (Gedenk) toen Yoesoef
tegen zijn vader zei: “O mijn vader! Waarlijk, ik zag (in
een droom) elf sterren en de zon en de maan, ik zag dat
zij zich voor mij bogen.” (5) Hij zei: “O mijn zoon!
Vertel je visioen niet aan je broers want anders zullen
zij tegen jou samenzweren. Waarlijk! Sheitan is voor de
mens een openlijke vijand!” (6) Zo zal jouw Heer jou
uitkiezen en jou de betekenis van de dromen
onderrichten. En Hij vervolmaakt zijn gunsten aan jou
en het nageslacht van Yacoeb, zoals Hij het voor jouw
vaderen, Ibrahim en Isaac vroeger vervolmaakt heeft!
Waarlijk, jouw Heer is Alwetend, Alwijs. (7) Waarlijk,
in (de geschiedenis van) Yoesoef en zijn broers waren
Tekenen voor degenen die vragen. (8) Toen zij zeiden:
“Waarlijk, onze vader houdt meer van Yoesoef en zijn
broeder dan van ons, maar wij zijn een sterke groep.
Werkelijk onze vader verkeert in duidelijke dwaling.
(9) Doodt Yoesoef of verban hem naar een ander land,
zodat de gunsten van jullie vader aan jullie alleen wordt
gegeven en hierna zullen jullie een rechtgeleid volk
zijn.” (10) Eén van hen zei: “Doodt Yoesoef niet, maar
als jullie echt iets willen doen, gooi hem dan op de
bodem van een put, hij zal er dan door een karavaan
reizigers uit worden gehaald.” (11) Zij zeiden: “O onze
vader! Waarom vertrouw je Yoesoef niet aan ons toe?
Voorwaar, wij hebben inderdaad het beste met hem
voor.” (12) Stuur hem morgen met ons mee om zichzelf
te vermaken en te spelen en waarlijk, wij zullen voor
hem zorgen.” (13) Hij (Ya’qoeb, vervuld van liefde
voor zijn zoon) zei (in een bui van overdreven
Hoofdstuk soera 12 Yōesoef – Yoesoef Deel Guz 12
268
bezorgdheid): “Waarlijk, het bedroeft mij dat jullie hem
meenemen. Ik ben bang dat een wolf hem zal
verslinden, zodra jullie hem in een moment van
onachtzaamheid (uit het oog verliezen).” (14) Zij
zeiden (in volle overtuiging tegen hun vader): “Als een
wolf hem kan verslinden terwijl wij een sterke en
moedige groep vormen, dan (zijn we een groep van
niks en) behoren we zeker tot de verliezers.” (15) Toen
zij met hem weggingen en overeenkwamen om hem op
de bodem van de put te werpen, openbaarden Wij aan
hem: “Voorwaar, je zal hen over deze zaak vertellen,
terwijl zij het niet beseffen.” (16) En zij kwamen
huilend in de vroege uren van de nacht bij hun vader.
(17) Zij zeiden: “O mijn vader! Wij hielden een
wedloop met elkaar en lieten Yoesoef bij onze
bezittingen achter en een wolf heeft hem verslonden;
maar je zult ons niet geloven zelfs al spreken wij de
waarheid.” (18) En zij brachten zijn hemd met vals
bloed (daarop). Hij zei: “Nee, jullie verzinnen maar een
verhaal. (Spoor dus aan) tot geduld (want dat) is
passender. En het is slechts Allah Wiens hulp gezocht
kan worden tegen wat jullie beweren.” (19) En er kwam
een karavaan reizigers; zij stuurden hun waterhaler en
hij liet zijn emmer neer. Hij zei: “Wat een goed nieuws!
Hier is een jongen.” En zij verborgen hem als
koopwaar. En Allah was Alwetend van wat zij deden.
(20) En zij verkochten hem voor een lage prijs, een
paar dirham. En zij waren voor hem onverschilligen.
(21) En degene uit Egypte die hem kocht, zei tegen zijn
vrouw: “Maak zijn verblijf gemakkelijk, misschien
zullen wij voordeel van hem hebben of zullen wij hem
als zoon aannemen.” Zo hebben Wij Yoesoef in het
land gehuisvest, opdat Wij hem de bedoeling van de
Hoofdstuk soera 12 Yōesoef – Yoesoef Deel Guz 12
269
zaken (dromen) konden onderrichten. En Allah is de
Beheerser van Zijn zaken, maar de meeste mensen
weten het niet. (22) En toen hij (Yoesoef) zijn volle
mannelijkheid had bereikt, gaven Wij hem wijsheid en
kennis, zo belonen Wij de weldoeners. (23) En zij in
wiens huis hij was, probeerde hem te verleiden, tegen
zijn wil en zij sloot de deuren en zei: “Kom hier.” Hij
zei: "Ik zoek mijn toevlucht bij Allah. Waarlijk, Hij is
mijn meester! Hij maakt mijn verblijf aangenaam!
Waarlijk, de onrechtvaardigen zullen nooit slagen.”
(24) En voorwaar, zij verlangde naar hem. Als hij geen
Teken van zijn Heer had gezien, zou hij ook naar haar
verlangd hebben. Zo was het, opdat Wij het kwaad en
het overspel van hem afkeerden. Zeker, hij is één van
Onze oprechte dienaren. (25) En beiden renden naar de
deur en zij scheurde zijn hemd van achteren. Beiden
vonden haar man bij de deur. Zij zei: “Wat is de straf
voor degene die het kwade met jouw echtgenote voor
heeft, behalve dan dat hij in de gevangenis komt of een
pijnlijke bestraffing krijgt?” (26) Hij (Yoesoef) zei:
“Zij verleidde mij tegen mijn wil,” en een getuige van
haar familie getuigde: “Als zijn hemd aan de voorkant
is gescheurd, dan is haar verhaal waar en is hij een
leugenaar! (27) Maar als zijn hemd aan de achterkant
gescheurd is, dan heeft zij een leugen verteld en heeft
hij de waarheid gesproken!” (28) Dus toen hij zag dat
zijn hemd aan de achterkant gescheurd was; zei (haar
echtgenoot): "Waarlijk het is een samenzwering van
jullie vrouwen! Zeker jullie samenzwering is machtig!”
(29) O Yoesoef! Keer je hiervan af! (O vrouw!) Vraag
vergiffenis voor je zonden. Waarlijk, jij behoort tot de
zondaren.” (30) En de vrouwen in de stad zeiden: “De
vrouw van Al-‘Aziz probeert haar slaaf te verleiden, hij
Hoofdstuk soera 12 Yōesoef – Yoesoef Deel Guz 12
270
heeft haar met verliefdheid vervuld. Waarlijk, wij zien
haar in een duidelijke dwaling.” (31) Dus toen zij over
haar beschuldiging hoorde, liet zij hen komen en zij had
een banket voor hen voorbereid; zij gaf ieder van hen
een mes. En zij zei: “Kom voor hen naar buiten.” Toen
zij hem zagen, waren zij verrukt en sneden in hun
handen. Zij zeiden: “Hoe volmaakt is Allah. Geen man
is zoals hij. Dit is niets anders dan een edele Engel!”
(32) Zij zei: “Dit is degene waarover jullie mij
beschuldigden en ik heb hem geprobeerd te verleiden,
maar hij weigerde. En als hij nu weigert mijn bevel te
gehoorzamen, zal hij zeker in de gevangenis worden
geworpen en zal hij zeker tot de vernederden behoren.”
(33) Hij zei: “O mijn Heer. De gevangenis is mij liever
dan datgene waarvoor zij mij uitnodigen. En als U hun
samenzwering niet van mij doet afwenden, zal ik tot
hen neigen en ben ik één van de onwetenden.” (34) Dus
beantwoordde zijn Heer zijn aanroep en keerde hem
van de samenzwering af. Waarlijk, Hij is de Alhorende,
de Alwetende. (35) Toen leek het voor hen, (een goed
plan) nadat zij de bewijzen hadden gezien om hem een
tijd gevangen te zetten. (36) En met hem kwamen twee
jonge mannen in de gevangenis. Eén van hen zei:
“Waarlijk, ik zag mijzelf (in een droom) druiven
persen.” De ander zei: “Waarlijk, ik zag mijzelf (in een
droom) brood dragen op mijn hoofd en de vogels aten
daarvan.” Zij zeiden: “Vertel ons de betekenis hiervan.
Waarlijk, wij denken dat jij één van de kenners van de
droomuitlegging bent.” (37) Hij zei: “Geen voedsel zal
tot jullie komen als levensvoorziening, maar ik zal
jullie de betekenis vertellen vόόrdat het jullie bereikt.
Dit is wat mijn Heer mij onderricht heeft. Waarlijk, ik
heb de godsdienst verlaten van een volk dat niet in
Hoofdstuk soera 12 Yōesoef – Yoesoef Deel Guz 12
271
Allah gelooft en zij geloven niet in het Hiernamaals.
(38) En ik heb de religie van mijn vaderen, Ibrahim,
Isaac en Yacoeb gevolgd, het past ons niet om iets als
deelgenoot aan Allah toe te kennen. Dat is één van de
gunsten van Allah aan ons en aan de mensheid, maar de
meeste mensen zijn niet dankbaar.” (39) (Yoesoef zei)
“O mijn twee medegevangenen! Zijn de verschillende
heren beter of Allah de Ene, de Overweldiger? (40)
Wat jullie naast Hem aanbidden zijn slechts namen die
jullie en jullie vaderen hebben gegeven, waarvoor Allah
jullie geen gezag gegeven heeft. Het oordeel is voor
niemand dan Allah. Hij heeft jullie bevolen niemand
anders dan Hem te aanbidden, dat is de ware
godsdienst, maar de meeste mensen weten het niet.”
(41) O mijn medegevangenen! Want één van jullie zal
wijn voor zijn heer uitschenken om te drinken, en wat
de ander betreft, hij zal gekruisigd worden en de vogels
zullen van zijn hoofd eten. De zaak waarover jullie
beiden mij vragen, is reeds besloten.” (42) En hij zei
tegen degene van wie hij (zeker) wist dat hij zou
vrijkomen: “Vermeld mij bij jouw meester (en zeg hem
dat ik onterecht werd opgesloten).” Maar Satan deed
hem vergeten om (Yoesoef) bij zijn meester te
vermelden. Daarom verbleef hij een aantal (zeven tot
twaalf) jaren in de gevangenis. (43) En de koning zei:
“Waarlijk, ik zag (in een droom) zeven vette koeien die
door zeven magere koeien werden verslonden en zeven
groene korenhalmen en zeven droge. O notabelen! Leg
mij mijn droom uit, als jullie dromen kunnen
uitleggen.” (44) Zij zeiden: “Vermengde valse dromen”
en “wij zijn geen kenners in het uitleggen van dromen.”
(45) Toen herinnerde de man die vrijgelaten was het
zich en zei: “Ik zal u de betekenis vertellen, stuur mij er
Hoofdstuk soera 12 Yōesoef – Yoesoef Deel Guz 12
272
dus heen.” (46) (Hij zei): “O Yoesoef, de man van de
waarheid! Leg aan ons (de droom uit) van zeven vette
koeien die door zeven magere koeien worden
verslonden en van de zeven groene korenhalmen en de
(zeven) droge, opdat ik terug zal gaan naar de mensen.
Hopelijk zullen zij (het) weten.” (47) (Yoesoef) zei:
“Gedurende zeven opeenvolgende jaren zullen jullie als
gewoonlijk zaaien en de (oogst) die jullie maaien laat
het in haar aren behalve een beetje daarvan dat jullie
kunnen eten. (48) Dan zullen er zeven moeilijke (jaren)
komen waarin jullie alles opeten wat jullie vooraf weg
hebben gelegd, behalve wat jullie (veilig) opgeslagen
hebben. (49) Dan zal daarna een jaar komen waarin de
mensen overvloedig regen hebben en daarin zij zullen
persen.” (50) En de koning zei: “Breng hem bij mij.”
Maar toen de boodschapper bij hem kwam zei
(Yoesoef): “Keer terug naar jullie heer en vraag hem:
“Wat is er met de vrouwen gebeurd die in hun handen
hebben gesneden? Zeker, mijn Heer (Allah) weet van
hun lot.” (51) (De koning) zei (tegen de vrouwen):
“Wat waren jullie van plan toen jullie Yoesoef
probeerden te verleiden, tegen zijn wil?” De vrouwen
zeiden: “Heilig is Allah, wij kennen geen kwaad van
hem! De vrouw van Al-‘Aziz zei: “Nu is de waarheid
duidelijk, dat ik het was die hem tegen zijn wil
probeerde te verleiden, en hij is zeker van de
waarachtigen.” (52) (Toen) zei Yoesoef: “Ik vraag om
dit onderzoek zodat hij (Al-‘Aziz) weet dat ik hem niet
in het geheim bedrogen hebt. En waarlijk! Allah leidt
de samenzwering van de verraders niet. ۞
(53) “En ik verklaar mijzelf niet vrij. Waarlijk, de
(mens) zelf is geneigd naar het slechte, behalve als mijn
Heer hem Zijn genade schenkt. Waarlijk, mijn Heer is