Ali Ibn Abie Taalib
De vierde rechtgeleide kalief: Ali Ibn Abie Taalib
Naam: Ali Ibn Abie Taalib Ibn Abdelmoettalib, Abou Al-H’asan en Abou
Turaab (moge Allah tevreden met hem zijn). Zijn moeder was Faatimah
Bint Asad Ibn Haashim de nicht van Abou Taalib. Zij was een van de
vrouwelijke Emigranten en stierf in Medina in het tijdperk van de profeet
(vrede zij met hem). Hij was de eerste kalief van de Banoe Haashim-stam.
Hij (moge Allah tevreden met hem zijn) was een van de allereersten die de
Islam hebben omarmd. Ibn Abbaas, Anas, Zayd Ibn Arqam, Salmaan Al-
Faarisie en anderen hebben gezegd dat hij de eerste persoon was die de
Islam omarmde. Hij was tien jaar toen hij moslim werd. Anderen hebben
gezegd negen jaar en ook de leeftijd van acht jaar is genoemd. Al-H’asan
Ibn Zayd zei: ‘Hij heeft nooit afgoden aanbeden vanwege zijn jonge
leeftijd.’ (Ibn Sa’d)
Hij was de schoonzoon van de profeet en was met Faatimah de leidster
van vrouwen (moge Allah tevreden met haar zijn) getrouwd.
Hij was een van de grootste geleerden; een van de dapperste strijders; een
van de grootste asceten; een van de bekende predikers. Hij heeft veel
overgeleverd op gezag van de profeet (vrede zij met hem) en heeft ook de
Koran van hem geleerd. Abou Abderrah’maan As-Soelamie, Abou Al-
Aswad Ad-Du’alie en Abdurrahmaan Ibn Abie Laylaa lieten zich door
hem in de Koran overhoren. Volgens As-Soeyoetie heeft hij 586
overleveringen op gezag van de profeet (vrede zij met hem) verhaald. Op
zijn gezag hebben overgeleverd: zijn drie zoons – Al-H’asan, Al-H’usayn
en Mohammed Ibn Al-H’anafiyyah – Ibn Mas’oed, Ibn Oemar, Ibn
Abbaas, Ibn Az-Zubayr, Abou Moesaa Al-Ash’arie, Abou Sa’ied, Zayd
Ibn Arqam, Djaabir Ibn Abdellaah, Abou Umaamah, Abou Hoerayrah en
vele anderen van de metgezellen en de Volgers (Taabi’oen). Moge Allah
over allen tevreden zijn.
Toen de profeet (vrede zij met hem) naar Medina emigreerde, droeg hij
hem op om na hem een paar dagen in Mekka te blijven, zodat Ali de
4
zaken die men de profeet (vrede zij met hem) had toevertrouwd, kon
teruggeven. Na de emigratie van de profeet (vrede zij met hem) bleef hij
een paar dagen achter en deed wat hem opgedragen was. Hij heeft samen
met de profeet (vrede zij met hem) gestreden in Badr, Uhoed en de rest
van de veldslagen. Tijdens de slag van Badr was hij een van de drie
strijders die tegen die polytheïsten een één-tegen-één-gevecht voerden.
Zijn heldhaftige optreden tijdens deze veldslagen zijn welbekend. Ali Ibn
Abie Taalib heeft tijdens vele veldslagen het vaandel gekregen. Sa’ied Ibn
Al-Musayyieb: ‘Tijdens het veldslag van Uhoed werd Ali zestien keer
geraakt.’
Al-Boekhaarie en Moslim hebben overgeleverd dat de profeet (vrede zij
met hem) hem het vaandel had gegeven op de Dag van Khaybar en dat hij
(vrede zij met hem) verkondigde dat Allah via hem de overwinning zal
brengen. Djaabir Ibn Abdellaah zei: ‘Ali droeg tijdens de slag van
Khaybar de deur op zijn rug waarna de moslims op deze deur klommen en
(de burcht) veroverden. Daarna probeerden zij deze deur te slepen, maar
de deur kon enkel door veertig man opgetild worden.’ (Ibn Asaakir)
Ali Ibn Abie Taalib (moge Allah tevreden met hem zijn) hield ervan om
Abou Turaab (zand) genoemd te worden. Sahl Ibn Sa’d zei: ‘De meest
geliefde naam bij Ali was Abou Turaab. Hij werd blij wanneer hij zo
genoemd werd. Niemand anders dan de profeet (vrede zij met hem) heeft
hem de naam Abou Turaab gegeven. Op een dag was hij boos op (zijn
vrouw) Faatimah en ging hij naar buiten. Hij ging tegen de muur van de
moskee liggen. Vervolgens kwam de profeet (vrede zij met hem) naar
hem toe, want hij was op zoek naar hem. Iemand zei: ‘Hij ligt daar tegen
de muur.’ De profeet (vrede zij met hem) kwam naar hem toe, terwijl zijn
rug met zand was bedekt. De profeet (vrede zij met hem) begon het zand
van zijn rug te verwijderen, zeggend: ‘Ga zitten, O Abou Turaab.’ (Al-
Boekhaarie en Moslim).
Zijn deugden: Dit zijn er veel! Al-H’aakim verhaalde dat imaam Ahmed
Ibn H’anbal zei: ‘Van geen enkele metgezel van de boodschapper van
Allah (vrede zij met hem) zijn er meer deugden overgeleverd, dan van
Ali.’ Hierbij aantal deugden van hem.
5
Ali (moge Allah tevreden met hem zijn) is een van de tien personen die
verblijd zijn met het nieuws dat zij tot de paradijsbewoners behoren.
Daarnaast heeft de boodschapper van Allah verkondigd dat Ali als
martelaar zou sterven. De boodschapper van Allah (vrede zij met hem)
had hem tot zijn broeder verklaard, nadat hij (vrede zij met hem) in
Medina Al-Moehaadjiroen (de Emigranten) en Al-Ansaar (de Helpers)
met elkaar had verbroederd.
Sa’d Ibn Abie Waqqaas verhaalde dat de boodschapper van Allah (vrede
zij met hem) naar Taboek vertrok en Ali als plaatsvervanger (over
Medina) achterliet. Ali zei: ‘laat u mij achter, samen met de vrouwen en
kinderen?’ Hij (vrede zij met hem) zei: ‘Ben je niet blij dat je ten
opzicht van mij zult zijn zoals Haaroen ten opzichte van Moesaa was?
Behalve dat er geen profeet na mij zal zijn.’ (Al-Boekhaarie en
Moslim)
Sahl Ibn Sa’d verhaalde dat de boodschapper van Allah (vrede zij met
hem) op de Dag van Khaybar zei: ‘Waarlijk, ik zal morgen het vaandel
geven aan iemand via wie Allah de overwinning zal brengen. Hij
houdt van Allah en Zijn boodschapper en Allah en Zijn boodschapper
houden van hem'. De mensen bleven die nacht zich afvragen wie het
vaandel zal krijgen. Toen het ochtend werd, gingen de mensen naar
boodschapper van Allah (vrede zij met hem). Zij allen verlangden ernaar
om het vaandel te krijgen. Hij (vrede zij met hem) zei: ‘Waar is Ali Ibn
Abie Taalib?’ Er werd gezegd: ‘Hij heeft last van zijn ogen.’ Hij zei:
‘Stuur (iemand) naar hem toe.’ Hij werd gebracht en de boodschapper
van Allah spuwde in zijn ogen en deed een smeekbede voor hem, waarna
hij genas. Het was alsof hij er nooit last van had en vervolgens gaf hij hem
het vaandel.’ (Al-Boekhaarie en Moslim)
Imaam moslim heeft op autoriteit van Sa’d Ibn Abie Waqqaas verhaald dat hij zei: ‘Toen deze vers ‘Kom, laten wij onze zonen en jullie zonen roepen…’ werd geopenbaard, riep de boodschapper van Allah (vrede zij met hem) Ali, Faatimah, Al-H’asan en Al-H’usayn bij zich. Hij zei: ‘O Allah, zij zijn mijn gezin.’ At-Tirmidzie verhaalde op gezag van Zayd Ibn Arqam dat de profeet (vrede zij met hem) zei: ‘Wie mij als bondgenoot neemt, dient Ali als bondgenoot te nemen.’ In een andere versie is de volgende toevoeging verhaald: ‘O Allah, neem degene die
6
hem loyaal is tot bondgenoot, en wees vijandig tegenover zijn vijand.’
(Ahmed)[1]
At-Tirmidzie verhaalde op gezag van H’ubshie Ibn Djunaadah dat de
boodschapper van Allah (vrede zij met hem) zei: ‘Ali is van mij en ik
ben van Ali.’ [2] Imaam Moslim verhaalde dat Ali (moge Allah tevreden
met hem zijn) heeft gezegd: ‘Bij Degene Die de graankorrel doet
ontkiemen en de levende wezens heeft geschapen, de ongeletterde profeet
(vrede zij met hem) vertrouwde mij toe dat niemand mij liefheeft behalve
een gelovige, en dat niemand mij haat behalve een hypocriet.’ Imaam
Ahmed verhaalde in Fadhaa’il As-Sahaabah op gezag van Oem Salamah:
‘Ik hoorde de boodschapper van Allah (vrede zij met hem) zeggen: ‘Wie
Ali uitscheldt, heeft mij uitgescholden.’[3]
Imaam Ahmed verhaalde dat Ali (moge Allah tevreden met hem zijn) zei:
‘De boodschapper van Allah (vrede zij met hem) stuurde mij naar Jemen,
waarop ik zei: ‘U stuurt mij naar een volk om tussen hen recht te spreken,
terwijl zij ouder zijn.’ Hij zei: ‘Ga (ernaartoe). Waarlijk, Allah de
Verhevene zal jouw hart leiden en jouw tong standvastig maken.’ Al-
Boekhaarie verhaalde dat Oemar Ibn Al-Khattaab heeft gezegd: ‘En onze
beste rechter is Ali.’ Dit is ook overgeleverd van Abdullah Ibn Mas’oed.
Omar (moge Allah tevreden met hem zijn) was gewoon om toevlucht bij Allah te zoeken tegen een moeilijke vraagstuk waar geen Abu Al-H’asan ervoor was. (Overgeleverd door Ibn Sa’d) Er werd over Ali (moge Allah tevreden met hem zijn) gesproken in het bijzij van Aishah, waarop zij zei: ‘Waarlijk, van de overgeblevenen heeft hij de meeste kennis van de Sunnah.’ (Ibn Asaakir)
De belangrijkste gebeurtenissen tijdens zijn kalifaat
Het jaar 35 H.:
Nadat de rechtgeleide kalief Uthmaan Ibn Affaan (moge Allah tevreden met hem zijn) werd vermoord [4], werd Ali Ibn Abie Taalib (moge Allah tevreden met hem zijn) vrij gekozen tot kalief. Iedere metgezel die op dat moment in Medina was, zwoor Ali trouw omdat er op dat moment
7
niemand was die beter was dan hij. Niemand had zich verkiesbaar gesteld
en Ali Ibn Abie Taalib stond ook niet te springen om kalief te worden. Hij
accepteerde deze verantwoordelijk taak nadat de resterende metgezellen
keer op keer erop aandrongen, omdat zij bang waren dat de crisis zou
toenemen en deze zich verder zou verspreiden.
Abo Bakr Al-Khallaal verhaalde middels zijn overleveraarsketen dat
Mohammed Ibn Al-H’anafiyyah – de zoon van Ali – heeft gezegd: ‘Ik
was bij Ali (moge Allah tevreden met hem zijn) toen Uthmaan omsingeld
werd. Een man kwam bij ons en zei: ‘De leider der gelovigen is
vermoord.’ Ali stond op en ik pakte hem bij zijn middel uit angst dat hem
iets zou overkomen. [5].’ Ali ging naar het huis (van Uthmaan) terwijl de
man dood was, moge Allah hem genadig zijn. Hij kwam bij zijn huis, ging
naar binnen en deed de deur dicht. De mensen kwamen naar hem en
klopten op de deur. Zij gingen naar binnen en zeiden: ‘Hij daar is
vermoord en de mensen hebben een kalief nodig. Wij kennen niemand die
daar meer recht op heeft dan jij. Ali (moge Allah tevreden met hem zijn)
zei tegen hen: ‘Ik denk niet dat jullie mij willen. Dat ik een minister voor
jullie ben, is beter dan dat ik jullie leider ben.’ Zij zeiden: ‘Nee, bij Allah,
wij kennen niemand die daar meer recht op heef dan jij.’ Hij zei: ‘Als
jullie erop aandringen, dan dient het trouw zweren aan mij niet heimelijk
te gebeuren. Maar ik zal naar buitengaan, naar de moskee.’ Vervolgens
zworen de mensen hem trouw.’[6]
Al-Moehaadjiroenen en Al-Ansaar zagen in dat er niemand was die meer geschikt was dan hij en drongen erop aan dat hij de functie van kalief moest aannemen. Hij zag ook in dat hij daartoe verplicht was en haastte zich om de verantwoordelijkheid te nemen. Indien men zich niet haastte om trouw te zweren aan Ali, dan zou dat resulteren in onrusten en verdeeldheid in alle islamitische regio’s. Het was dus in het belang van de moslims dat Ali het kalifaat aanvaardde, ongeacht de situatie. Elke metgezel die in Medina was, had Ali trouw gezworen en niemand bleef achter. Ook de twee hooggewaardeerde metgezellen Talh’a en Az-Zoebayr. Sommige overleveringen vermelden dat zij met tegenzin trouw zworen, maar deze overleveringen zijn niet authentiek. De authentieke overleveringen melden het tegenovergestelde. At-Tabarie verhaalde dat Awf Ibn Abie Djamielah zei: ‘Ik getuig dat ik Mohammed Ibn Sirien heb horen zeggen: ‘Dat Ali was gekomen en tegen Talh’a zei: ‘Strek je hand
8
uit, o Talha, zodat ik jou trouw zweer.’ Talh’a zei: ‘Jij bent geschikter. Jij
bent de leider der gelovigen. Strek jouw hand uit. Ali strekte zijn hand uit
en hij zwoor hem trouw.’’[7]
Het jaar 36 H.:
De moord op Uthmaan was de oorzaak voor vele andere onrusten die daarop volgden. Uthmaan Ibn Affaan was een geliefde man vanwege zijn goede leiderschap en andere kwaliteiten. De opstandelingen hadden hem onrecht aangedaan. Uthmaan was in staat om hen tegen te houden, maar hij koos ervoor om de moslims te beschermen door zichzelf op te offeren. Om deze reden wilde de islamitische samenleving actie ondernemen tegen deze afschuwelijke daad. Zij allen waren het eens dat men wraak diende te nemen voor Uthmaan, maar zij verschilden in de manier waarop.
De meningsverschil tussen de metgezellen ten aanzien van hoe zij zich
moesten wreken op de moordenaars van Uthmaan:
De eerste meningsverschil was tussen de leider der gelovigen Ali Ibn Abie
Taalib en Talha, Az-Zoebayr en Aishah. De tweede meningsverschil was
tussen de leider der gelovigen en Moe’aawiyah, moge Allah over allen
tevreden zijn. De oorzaak van deze meningsverschil was niet dat zij zich
tegen het kalifaat en de leiderschap van Ali verzetten of van mening
waren dat hij niet de meest geschikt kandidaat voor het kalifaat was.
Integendeel, zij waren het unaniem eens dat Ali de meest geschikte
kandidaat was. Ibn H’azm heeft gezegd: ‘Moe’aawiyah heeft nooit de
deugdzaamheid van Ali of zijn recht op het kalifaat ontkend. Maar zijn
Idjtihaad leidde hem ertoe dat hij van mening was dat de bestraffing van
de moordenaars van Uthmaan (moge Allah tevreden met hem zijn)
voorrang kreeg boven het trouwzweren (aan Ali). Hij vond dat hij het
meeste recht had om de wraak voor Uthmaan op te eisen.’[8]
De oorsprong van de meningsverschil was niet het ondermijnen van het kalifaat van de leider der gelovigen Ali (Moge Allah tevreden met hem zijn). Hun meningsverschil ging over het bestraffen van de moordenaars van Uthmaan. Het ging dus over hoe zij deze situatie moesten oplossen. De leider der gelovigen Ali was het eens over het straffen van de
9
moordenaars, maar hij was van mening dat dit uitgesteld diende te worden totdat de stabiliteit en de eenheid terug zouden keren en de onrusten zouden verdwijnen. Ali was van mening dat het uitstellen van de bestraffing belangrijker was, omdat de degenen die een aandeel hadden in de moord op Uthmaan veelvuldig in aantal waren. Daarnaast zullen hun stammen het voor hen opnemen, waardoor de onrusten dan zullen aanhouden. De geleerden zijn het unaniem eens dat het voor de staatsleider toegestaan is om een executie uit te stellen, indien het voltrekken van deze executie tot onrusten en verdeeldheid zou leiden.[9]
De rol van Abdullah Ibn Saba’ in het aansteken van deze crisis:
Tijdens de laatste jaren van het kalifaat van Uthmaan Ibn Affaan (moge
Allah tevreden met hem zijn) verschenen er enkel teken van onrust in de
islamitische samenleving. Dit was het resultaat van de snelle verandering
van de samenleving. Sommige joden lagen op de loer om gebruik te
maken van deze kans. Zij deden zich voor als moslims en gebruikten
leugens om hun doel te bereiken. Tot hen behoorde Abdullah Ibn Saba’.
Hij speelde een kwalijke rol tijdens deze onrusten naast andere oorzaken
die hem daarbij hadden geholpen. Ibn Saba’ kwam met opvattingen en
overtuigingen die hij uit het Jodendom afleidde en begon deze ideeën te
verspreiden met het doel om de eenheid en saamhorigheid van de
islamitische samenleving te verstoren en verdeeldheid te zaaien. Dit was
een van de oorzaken die tot de dood van Uthmaan leidde, waarna de
islamitische natie in groeperingen en stromingen verdeeld raakte.
Zo begon hij zijn valselijke ideeën te verkondigen door dit te onderbouwen met de Koran. Hij zei o.a.:‘Ik verbaas me over degenen die beweren dat Iesaa (vrede zij met hem) terug zal keren en tegelijkertijd ontkent dat Mohammed zal terugkeren, terwijl Allah de Verhevene heeft gezegd [interpretatie van de betekenis]: ‘Voorwaar, Degene Die jou de Koran heeft verplicht[10]zal jou zeker naar de plaats van terugkeer (i.e. Mekka, het paradijs of de dood) terugbrengen.’ (Al-Qasas, vers 85) Mohammed heeft meer recht op terugkeer dan Iesaa.’[11]Zo beweerde hij ook dat Ali de testamentaire opvolger van de profeet (vrede zij met hem) is. Vervolgens vertelde hij aan zijn aanhangers dat Uthmaan het kalifaat van Ali heeft afgepakt en dat Ali onrecht is aangedaan. Zo heeft hij zijn voorstanders erop uitgestuurd om de mensen naar zijn ideeën uit te
10
nodigen. Hij spoorde zijn aanhangers aan om naar Medina te gaan om tegen Uthmaan te rebelleren en misleidde hen met vervalste brieven die hij zogenaamd van hoogstaande metgezellen zou hebben ontvangen. Dit resulteerde uiteindelijke tot de dood van Uthmaan.
De slag van Al-Jamal:
Deze veldslag wordt de slag van Al-Jamal (kameel) genoemd, omdat de
moeder der gelovigen op een kameel zat in een overdekte draagstoel.
Toen Uthmaan Ibn Affaan werd vermoord, bevond de moeder der
gelovigen Aishah zich in Mekka. Zij was de bedevaart aan het verrichten.
Talha Ibn Oebaydellaah, Az-Zoebayr Ibn Al-‘Awwaam, Aishah de
moeder der gelovigen en anderen vonden dat niks anders dan het eisen
van wraak hun tekortkoming in het verdedigen van Uthmaan kon
goedmaken.[12]Hun doel was duidelijk namelijk: de eis om de
moordenaars van Uthmaan te executeren, verbeteringen aan te brengen, de
mensen bekend te maken met de daden die het gespuis had verricht en het
gebieden van het goede en het verbieden van het slechte. Indien de
moordenaars van Uthmaan niet bestraft zouden worden, zou iedere kalief
het gevaar lopen om door zulke tuig gedood te worden. Talha Ibn
Oebaydellaah en Az-Zoebayr Ibn Al-‘Awwaam vertrokken naar Mekka en
van daaruit vertrokken zij – samen met de moeder der gelovigen – naar
Al-Basrah en vormden daarna grote kamp.
Nadat Ali Ibn Abie Taalib (moge Allah tevreden met hem zijn) op de
hoogte was van het feit dat Talha, Az-Zoebayr en Aishah (moge Allah
tevreden met allen zijn) op weg waren naar Al-Basrah, riep hij de mensen
op om hem te helpen. Vervolgens vertrok hij samen met ongeveer
negenhonderd man richting Irak. Sommige metgezellen hadden het Ali
(moge Allah tevreden met hem zijn) afgeraden om uit Medina te
vertrekken. Vervolgens sloten de mensen van Al-Koefah zich bij hem aan,
naast andere strijders uit andere gebieden. Het doel van de leider der
gelovigen was om de situatie te verbeteren en de onrusten te beëindigen.
Vanuit Al-Koefah vertrok Ali naar Al-Basrah.
Voor dit gevecht plaats had gevonden, hadden enkele metgezellen en Taabi’oen onderhandelingen gevoerd met beide kampen om tot een vreedzame oplossing te komen. Een van hen was Al-Qa’qaa’ Ibn ‘Amr.
11
Hij adviseerde het kamp van Talha, Az-Zoebayr en Aishah om de eis voor vergelding uit te stellen. Hij zei dat wanneer de verdeeldheid zou eindigen en de islamitische natie weer één zou worden, dat dan de leider der gelovigen in staat zou zijn om de moordenaars van Uthmaan terecht te stellen. Zij stemden hiermee in. Al-Qa’qaa’ ging terug naar Ali en vertelde hem het resultaat, waarop Ali (moge Allah tevreden met hem zijn) verheugd raakte. Vervolgens stuurde Ali twee boodschappers naar het kamp van Aishah om hun standpunt te bevestigen. Zij vertelden hem dat het klopte en vroegen hem om te komen. Ali (moge Allah tevreden met hem zijn) vertrok met zijn kamp naar hen toe. De twee kampen kwamen bij elkaar en de mensen bezochten elkaar gewoon. In het kamp van Ali (moge Allah tevreden met hem zijn) zaten nog de moordenaars van Uthmaan en deze vreedzame oplossing zinde hen niet.
Het begin van de gevechten:
De twee kampen kwamen dus bij elkaar en gingen normaal met elkaar om.
Zij hadden niet de intentie om elkaar te bevechten en het bewijs hiervoor
is dat zij gewoon normaal met elkaar omgingen. De onruststokers maakten
die nacht een zware nacht mee, want hun einde naderde. Zij kwamen die
nacht bij elkaar en kwamen overeen om zich te verspreiden in beide
kampen en elkaar daarna te bestoken. Zo werden beide kampen verrast
door de aanvallen. De ene kamp dacht dat de andere kamp hen had
bedrogen. Uiteindelijk resulteerde dit tot gevechten tussen het kamp van
Az-Zoebayr Ibn Al-‘Awwaam, Talha Ibn Oebaydellaah en Aishah en het
kamp van Ali Ibn Abie Taalib, moge Allah tevreden over allen zijn.
Daarnaast waren Ibn Saba’ en zijn aanhangers gretig in het aansteken van
onrusten, zodat zij konden ontkomen aan hun straf.
Deze veldslag heeft vele slachtoffers gemaakt en men is het niet met elkaar eens over het aantal slachtoffers. Volgens Al-Mas’oedie berusten deze schattingen op de begeerten van de geschied-overleveraars. Volgens de sjiitische overleveraars zijn er duizenden doden gevallen. Volgens de bekende sjiitische geschied-overleveraar Abu Mikhnaf zijn er alleen al van de inwoners van Al-Basrah twintigduizend doden gevallen! De oorzaak voor het overdrijven in het aantal doden is o.a. terug te leiden naar het feit dat de vijanden van de metgezellen de geschillen onder de islamitische natie willen opblazen; de islamitische natie die zich heeft
12
verenigd in hun liefde voor de metgezellen en het volgen van hun sporen
na de boodschapper van Allah (vrede zij met hem).
Khaliefah Ibn Khiyyaat verhaalde dat Qataadah heeft gezegd dat de twee
kampen elkaar op donderdag medio Djumaadaa Al-Aakhirah van het jaar
36 H. hadden getroffen, en dat de veldslag op vrijdag begon. Zij allen
hadden spijt over hun aandeel in de gevechten. Sheikh Al-Islaam Ibn
Taymiyyah heeft gezegd dat Talha, Az-Zoebayr, Ali en anderen allemaal
spijt hadden van wat er gebeurd is. Zij hadden niet de intentie om te
vechten, maar de vechten begonnen zonder dat zij dat wilden. Ali (moge
Allah tevreden met hem zijn) heeft gezegd toen hij zag dat de zwaarden
hun werk deden: ‘Was ik maar twintig jaar geleden gestorven.’ Dahabie
zei: ‘Zonder enige twijfel heef Aishah volledig spijt gekregen dat zij naar
Al-Basrah was gegaan en de veldslag van Al-Jamal heeft bijgewoond. Zij
had zich niet voorgesteld dat de situatie zo uit de hand zou lopen.’[13]
Na afloop van het gevecht hebben de mensen van Al-Basrah Ali (moge
Allah tevreden met hem zijn) alsnog trouwgezworen. De bekendste
slachtoffers van dit gevecht waren Az-Zoebayr en Talha (moge Allah
tevreden met hen zijn).
Het jaar 37 H.:
In dit jaar vond de slag van Siffien plaats tussen het leger van Ali en het leger van Moe’aawiyah (moge Allah tevreden met beiden zijn).
De slag van Siffien:
Deze slag heeft maanden geduurd. In het begin vochten kleine groepen tegen elkaar. Na een paar maanden vielen beide legers elkaar aan. Er werd hevig gevochten en er vielen vele doden. Tijdens de Nacht van Al-Harier werd er weer hevig gevochten en de Irakezen, Ali’s kamp, leken te winnen. Het aantal slachtoffers was inmiddels erg toegenomen, waardoor Moe’aawiyah bang werd dat de Romeinen en de Perzen hiervan gebruik zouden maken en de moslims dan zouden aanvallen. Hij zei tegen zijn soldaten dat zij de Koran aan hun speren moeten ophangen en op te roepen om de gevechten te stoppen en dat de Koran tussen hen moet
13
oordelen. Ali Ibn Abie Taalib (moge Allah tevreden met hem zijn)
accepteerde dit waarop de gevechten stopten.
Een van de slachtoffers van deze gevechten was de hoogwaardige
metgezel Ammaar Ibn Yaasir (moge Allah tevreden met hem zijn). De
boodschapper van Allah (vrede zij met hem) had tegen hem gezegd: ‘Wee
Ammaar! Hij zal gedood worden door de opstandige groep.’ (Al-
Boekhaarie en Moslim) Ammaar was gedood door het kamp van
Moe’aawiyah. En dit was ook een van de redenen dat de gevechten
beëindigd werden.
Zoals gebruikelijk hebben de sjiieten diverse verhalen verzonnen en een
van hun verzinsels luidt dat de leider der gelovigen gezegd zou hebben dat
zij (het kamp van Moe’aawiyah) de Koran slechts omhooghielden om de
Irakezen (zijn kamp) te bedriegen en te misleiden. Zij hebben ook de edele
metgezel Amr Ibn Al-Aas middels hun verzonnen overleveringen valselijk
beschuldigd van bedrog en het plannen van een list. En dit is een
beschimping van deze edele metgezel, terwijl de boodschapper van Allah
het verboden heeft om zijn metgezellen te beledigen. Helaas hebben vele
geschiedenisboeken deze verzonnen overleveringen klakkeloos
overgenomen zonder de overleveraarsketens ervan te onderzoeken.
Hun wonderbaarlijk omgang tijdens deze veldslag:
De slag van Siffien was een van de meeste wonderbaarlijke gevechten
tussen de moslims. De lezer gelooft bijna niet wat hij hierover leest. Zij
bleven elkaars broeders en gingen samen water drinken. Wanneer de
gevechten stopten kwamen ze bij elkaar en praatten zij gewoon met
elkaar. Een van de deelnemers zei: ‘Wanneer wij stopten met vechten,
gingen die naar het kamp van die, en die naar het kamp van die. Wij
praatten met hen en zij praatten met ons.’ Zo vocht een persoon tegen een
ander persoon totdat zij uitgeput raakten. Vervolgens gingen zij dan zitten
om uit te rusten en praatten zij met elkaar. Daarna stonden zij dan weer op
en bevochten elkaar dan weer.
14
De arbitragecommissie:
Nadat de slag van Siffien was beëindigd, kwamen de twee kampen overeen om een arbitragecommissie in te stellen, bestaand uit twee arbiters. Zij moesten een oordeel uitspreken dat het belang van de islamitische natie diende. Een gedeelte van Ali’s leger was het hiermee niet eens en zij scheidden zich van hem af. Zij vonden dat dit tot Kufr (ongeloof) hoort en rebelleerden tegen hem. Deze groep werd bekend als Al-Khawaaridj. Daarna voerden zij vele oorlogen met Ali (moge Allah tevreden met hem zijn) en uiteindelijk werd hij door een van hen vermoord. Ali schoof Abou Moesaa Al-Ash’arie als arbiter naar voren en Moe’aawiyah schoof Amr Ibn Al-‘Aas naar voren. Zij kwamen uiteindelijk niet tot een oplossing en de situatie bleef zoals het was. Ali was de kalief en Moe’aawiyah was de leider over Ash-Shaam. Alle details rondom deze kwestie zijn met zwakke overleveraarsketens verhaald. Vooral het bekende verhaal waarin deze twee edele metgezellen – Abou Moesaa en Amr ibn Al-‘Aas – worden beschimpt.
Het standpunt van Ahlu Sunnah wa Al-Djamaa’ah over deze
gebeurtenissen:
Ons standpunt inzake de gevechten tussen de edele metgezellen is: het
zwijgen over hetgeen tussen de metgezellen is gebeurd. Al-H’asan Al-
Basrie zei hierover: ‘Dat waren gevechten die de metgezellen van
Mohammed (vrede zij met hem) hebben meegemaakt en waarbij wij niet
aanwezig waren. Zij hadden kennis (daarover) en wij niet. Indien zij het
eens zijn over iets, dan volgen wij (hen daarin). Indien zij verdeeld zijn
over iets, dan stoppen wij.’ Er werd aan imaam Ahmed gevraagd: ‘Wat
zeg jij over hetgeen tussen Ali en Moe’aawiyah is gebeurd?’ Hij zei: ‘Ik
zeg over hen niets anders dan het goede.’ Ibn Taymiyyah zei in zijn uitleg
van de geloofsleer van Ahlu Sunnah wa Al-Djamaa’ah: ‘Zij (Ahlu
Sunnah) zwijgen over hetgeen tussen de metgezellen is gebeurd.’
Het jaar 38H. :
In de maand Sha’baan van dit jaar kwamen de Khawaaridj in opstand tegen Ali. Zij keurden het af dat hij de twee arbiters liet oordelen en
15
zeiden: ‘Jij hebt mannen over de religie van Allah laten oordelen, terwijl
Allah zegt [vertaalde betekenis]: ‘Voorwaar, het oordeel is alleen aan
Allah.’’ Vervolgens verketterden zij hem en baseerden zij zich daarbij op
de woorden van Allah [vertaalde betekenis]: ‘En wie niet oordeelt met
wat Allah heeft geopenbaard: zij zijn al-Kaafiroen.’ Ali (moge Allah
tevreden met hem zijn) stuurde Ibn Abbaas naar hen om met hen hierover
te debatteren. Dit deed Ibn Abbaas waarop een grote gedeelte van hen
terugkwam op hun dwaling. In dit jaar vond ook de oorlog tussen Ali en
Al-Khawaaridj plaats bij An-Nahrawaan. Deze oorlog staat bekend als de
slag van Nahrawaan.
Het jaar 39 H.:
In dit jaar vond de slag van Haroeraa’ plaats tussen Ali en de Khawaaridj.
Ali (moge Allah tevreden met hem zijn) versloeg hen en knielde neer voor
Allah, uit dankbaarheid voor Hem. In dit jaar stierf Maymoenah, de
moeder der gelovigen en de vrouw van de boodschapper van Allah (vrede
zij met hem), en H’assaan Ibn Thaabit. In deze periode werd Ali (moge
Allah tevreden met hem zijn) beziggehouden door de Khawaaridj. Zij
bestonden uit aanbidders en Al-Qorraa’ afkomstig uit het leger van Ali Ibn
Abie Taalib. Hun extremisme heeft hen ertoe gedreven dat zij zondaars tot
ongelovigen verklaren en tot het doden van vrouwen en mannen. In deze
periode ontstond een andere groepering – het tegenovergestelde van Al-
Khawaaridj – namelijk de sjiieten. Destijds geloofde een geringe aantal
van hen in de goddelijkheid van Ali Ibn Abie Taalib. Hij (moge Allah
tevreden met hem zijn) riep hen drie keer op om berouw te tonen, maar zij
weigerden en volhardden in hun ongeloof. Daarna liet Ali hen
terechtstellen.
Het jaar 40 H.:
In dit jaar vond de moord op Ali Ibn Abie Taalib plaats. Drie mannen van Al-Khawaaridj kwamen bij elkaar in Mekka. Dit waren Abdurrahmaan Ibn Muldjam, Al-Burak Ibn Abdellaah At-Tamiemie en Amr Ibn Bukayr At-Tamiemie. Zij beloofden elkaar om Ali Ibn Abie Taalib, Moe’aawiyah Ibn Abie Soefiaan en Amr Ibn Al-‘Aas te vermoorden. Ibn Muldjam zei: ‘Ali is voor mij.’ Al-Burak: ‘Moe’aawiyah is voor mij.’ De laatste zei: ‘Ik zal ‘Amr nemen.’ Zij spraken af dat dit op de zeventiende nacht van de
16
maand ramadan zou gebeuren. Vervolgens vertrok eenieder naar de plaats
waar zijn doel woont. Ibn Muldjam ging naar Al-Koefah. Toen de nacht
van de zeventiende aanbrak en Ali naar buiten kwam om het Fadjr-gebed
te verrichten, viel Ibn Muldjam hem aan en sloeg hem met het zwaard. Hij
sloeg hem op zijn voorhoofd. De mensen kregen Ibn Muldjam te pakken
en hij werd gevangengenomen. Ali Ibn Abie Taalib (moge Allah tevreden
met hem zijn) bleef die vrijdag en de zaterdag daarop nog in leven en
stierf op de nacht van zaterdag op zondag. Nadat Ali stierf, werd
Abdurrahmaan Ibn Muldjam geëxecuteerd. Moe’aawiyah en Amr Ibn Al-
‘Aas ontsnapten aan de moordaanslag op hen.
Hij werd door zijn zoons Al-H’asan en Al-H’usayn en zijn neef Abdullah
Ibn Dja’far gewassen. Al-H’asan verrichtte het dodengebed over hem en
vervolgens werd hij in Al-Koefah begraven. Er is ook gezegd dat Al-
H’asan hem naar Medina heeft meegenomen. Wat betreft de graftombe in
Najaf waarin Ali begraven zou zijn volgens de sjiieten: de deskundigen
zijn het over eens dat het niet zijn graf is. Deze graftombe werd pas
driehonderd jaar na zijn dood bekend; tijdens het bewind van de sjiitische
gezaghebbers van Banie Boewayh. En volgens de meest juiste uitspraak
was hij (moge Allah tevreden met hem zijn) 63 jaar toen hij stierf. Zijn
kalifaat duurde vier jaar, negen maanden en een paar dagen. Toen
Moe’aawiyah hoorde dat Ali was gedood, begon hij te huilen en zei: ‘Al-
Fiqh en de kennis zijn weggegaan door de dood van Ibn Abie Taalib.’
En Allah weet het beter en moge Allahs salaat en salaam zijn met onze
profeet Mohammed, zijn familieleden en metgezellen.
Bron: samenvattend vertaald uit:
• Taariekh Al-Khoelafaa’ van As-Soeyoetie.
• Siyar al-A’laam an-Noebalaa’ van Dahabie.
• Asmaa Al-Mataalib Fie Sierati Amieri Al-Moe’minien Ali Ibn Abie Taalib van dr. Ali As-Salaabie.
• As-Sahieh Al-Moesnad Min Fadhaa’il As-Sahaabah van Mustafaa Al-Adawie.
• Fadhaa’il As-Sahaabah van imaam Ahmed Ibn Hanbal met de revisie van sheikh Wasieyoellaah Abbaas.
17
[1] Vertaler: De overlevering is authentiek verklaard door imaam Al-Albaanie. [2] Vertaler: H’asan verklaard door sheikh Al-Albaanie en is ook in Sahieh Al-Boekhaarie met soortgelijke bewoordingen overgeleverd. [3] Vertaler: De overlevering is authentiek verklaard door sheikh Wasieyoellaah Abbaas in zijn revisie van Fadhaa’il As-Sahaabah van imaam Ahmed. Sheikh Mustafa Al-‘Adawie heeft deze overlevering ook Sahieh verklaard in As-Sahieh Al-Moesnad Min Fadhaa’il As-Sahaabah. [4] Vertaler: zie ons artikel de Moord Op Uthmaan.
[6] As-Sunnah van Al-Khallaal, pagina:415.
[7] Taariekh At-Tabarie (5/456).
[8] Al-Fisal Fi Al-Milali Wa Al-Ahwaa’i Wa An-Nihal (4/160).
[9] Ah’kaam Al-Qor’aan van Ibn Al-‘Arabie.
[10] Dat wil zeggen: Die jou verplicht heeft om de wetten ervan na te komen en ze aan anderen te verkondigen.
[11] Taariekh At-Tabarie (5/347).
[12]Vertaler: In het artikel De Moord Op Uthmaan hebben we aangegeven dat zij daarin niet tekortkwamen, maar dat Uthmaan hen had gevraagd om hem niet te verdedigen.
[13]Al-Moentaqaa Min Minhaadj Al-I’tidaal (222-223)