Artikelen




Onderscheid Deel Guz 19


394


die ongelovig zijn zeggen: “Waarom is de Koran niet in


één keer aan hem geopenbaard?” Maar zo hebben Wij


daarmee jouw hart versterkt (O Mohammed). En Wij


hebben het geleidelijk aan jou geopenbaard, in


gedeelten. (33) En zij komen niet met een rare vraag tot


jou, of Wij brengen jou de Waarheid en een betere


uitleg. (34) Degenen die in de Hel verzameld zullen


worden (vooroverliggend) op hun gezichten, zijn


degenen met de slechtste plaats en zijn het verst


afgedwaald van de Weg. (35) En voorwaar, Wij hebben


aan Mozes het Boek gegeven en zijn broeder Haaron


naast hem geplaatst als helper. (36) En Wij zeiden: “Ga


beiden naar het volk dat Onze Tekenen heeft ontkend.”


Toen vernietigden Wij hen met een ultieme


vernietiging. (37) En Noah’s volk verdronken Wij toen


zij de Boodschappers ontkenden, en Wij maakten hen


tot een teken voor de mensheid. En Wij hebben voor de


onrechtvaardigen een pijnlijke bestraffing voorbereid.


(38) En (ook) ‘Ad en Thamoed en het volk van Ar-


Rass, en vele generaties daartussen. (39) En voor ieder


van hen hebben Wij voorbeelden gegeven, en elk


vernietigden Wij met een volledige vernietiging. (40)


En voorwaar, zij zijn bij de stad gekomen waarop de


kwade regen was gevallen. Hebben zij het dan niet


gezien? Nee! Maar zij verwachten geen Opstanding.


(41) En als zij jou zien (O Mohammed), bespotten zij


jou (zeggende): “Is dit degene die Allah als


Boodschapper heeft gestuurd? (42) Bijna zou hij ons


van onze goden misleiden, als het niet zo was geweest


dat wij geduldig zijn en in onze aanbidding


volhouden!” Maar zij zullen weten als zij de bestraffing


zien, wie degene is die het meeste van het (rechte) Pad


Hoofdstuk soera 25 Al-Foerqān – Het


Onderscheid Deel Guz 19


395


is afgedwaald! (43) Heb jij degene gezien die zijn eigen


wens als god heeft genomen? Zou jij dan een


beschermer voor hem zijn? (44) Of denk je dat de


meesten van hen kunnen horen of begrijpen? Zij zijn


slechts als vee; nee, zij zijn veel verder afgedwaald van


het Pad. (45) Heb jij niet gezien hoe jouw Heer de


schaduwen verlengd? Als Hij het had gewild, dan zou


had Hij die zeker kunnen doen stilstaan. Toen hebben


Wij de zon tot een wijzer gemaakt. (46) Vervolgens


trekken Wij haar rond (het middaguur) naar Ons toe,


een geleidelijke terugtrekking. (47) En Hij is Degene


Die die de nacht als een bedekking voor jullie heeft


gemaakt en de slaap (als) een rust, en de dag om


wakker te zijn. (om te werken) (48) En Hij is Degene


Die de winden, als koeriers van goede boodschappen


voor Zijn Genade uit heeft gestuurd. En Wij sturen


zuiver water uit de hemel. (49) Opdat Wij hiermee


droog land vruchtbaar maken en om water te geven aan


wat Wij geschapen hebben: vee en veel mensen. (50)


En voorwaar, Wij hebben het verdeeld onder hen zodat


zij de Gunst van Allah mogen gedenken. Maar de


meeste mensen weigeren en accepteren niets dan het


ongeloof of de ondankbaarheid. (51) En als Wij het


gewild hadden, hadden Wij in iedere stad een


Boodschapper doen opstaan. (52) Gehoorzaam de


ongelovigen dus niet maar vecht tegen hen met de


uiterste inspanning. (53) En Hij is Degene Die de twee


zeeën naast elkaar doet stromen, de ene smakelijk en


zoet en de ander zout en bitter. En Hij heeft een grens


en een volledige scheiding tussen hen gezet. (54) En


Hij is Degene Die de mens heeft geschapen uit water en


hem verwanten heeft gegeven door afstamming en


Hoofdstuk soera 25 Al-Foerqān – Het


Onderscheid Deel Guz 19


396


huwelijk. En jouw Heer is Almachtig. (55) En zij


aanbidden naast Allah datgene wat hen niet baat en hen


niet schaadt, en de ongelovige is altijd een helper (van


Sheitan) tegen zijn Heer. (56) En Wij hebben jou


slechts gestuurd als drager van goed nieuws en als


waarschuwer. (57) Zeg (O Mohammed): “Ik vraag van


jullie hiervoor geen beloning anders dan dat men het


Pad naar zijn Heer wil nemen.” (58) En vertrouw op de


Levende, Die niet sterft, en prijs Zijn lof. En Hij is


voldoende als de Alwetende van de zonden van Zijn


slaven. (59) Degene Die de hemelen en de aarde en


alles wat daar tussen is in zes dagen heeft


geschapen.Vervolgens zetelde Hij zich op de Troon,


Hij is de Barmhartige. Vraag over Hem aan degene die


daarover het meeste weet. (60) En als er tegen hen


gezegd wordt: “Kniel neer voor de Erbarmer,” zeggen


zij: “En wie is de Erbarmer, zullen wij neerknielen voor


wat jij ons beveelt?” En het laat hen slechts in hun


weerstand toenemen. (61) Gezegend is Degene Die in


de hemel de sterrenstelsels geplaatst heeft en daarin een


grote lamp (de zon) geplaatst heeft en een maan die


licht geeft. (62) En Hij is Degene Die de nacht en de


dag in elkaars opvolging heeft geplaatst, voor degenen


die wensen te gedenken of die hun dankbaarheid


wensen te tonen. (63) En de slaven van de Erbarmer


zijn degenen die nederig en kalm over de aarde lopen,


en als de dwazen hen aanspreken antwoorden zij met


milde woorden of vriendelijkheid. (64) En degenen die


de nacht voor hun Heer knielend en staand


doorbrengen. (65) En degenen die zeggen: “Onze Heer!


Behoed ons van de bestraffing van de Hel.” Waarlijk!


Haar bestraffing is een voortdurende bestraffing. (66)


Hoofdstuk soera 25 Al-Foerqān – Het


Onderscheid Deel Guz 19


397


Voorwaar, het is een zeer slechte vestiging en


verblijfplaats. (67) En degenen die, als zij geld


uitgeven, niet uitbundig en niet gierig zijn, maar het


midden daartussen houden. (68) En degenen die geen


andere god naast Allah aanroepen en die niemand


doden, waarvan (het doden) door Allah verboden is,


behalve volgens een gerechtelijke zaak. En die geen


ontucht plegen, want wie dat doet zal een bestraffing


ontvangen! (69) De bestraffing zal voor hem op de Dag


der Opstanding verdubbeld worden en hij zal daarin


met schande verblijven. (70) Behalve degenen die


berouw hebben en geloven en goede daden verrichten.


Voor diegenen zal Allah hun zonden in goede daden


veranderen, en Allah is Vergevingsgezind, Genadevol.


(71) En wie berouw heeft en goede daden verricht,


waarlijk, hij vertoont met oprechte spijt berouw aan


Allah. (72) En (ook) degenen die geen valse getuigenis


afleggen. En wanneer zij voorbijkomen aan onzinnig


gepraat, gaan zij daar waardig aan voorbij. (73) En


(ook) degenen die, als zij aan de Tekenen van hun Heer


herinnerd worden, niet doof of blind daarvoor worden.


(74) En degenen die zeggen: “Onze Heer! Geef ons van


onze vrouwen en ons nageslacht degenen die plezier


voor onze ogen zijn en maakt ons leiders van de


godvrezenden.” (75) Degenen die met de hoogste plaats


(in het Paradijs) door hun geduld beloond zullen


worden. Daarin zullen zij met groeten en woorden van


vrede en respect ontvangen worden. (76) Zij leven


daarin eeuwig, een goede vestiging en verblijfplaats.


(77) Zeg: “Mijn Heer let niet op jullie indien jullie Hem


niet aanroepen; waarlijk, jullie hebben Hem


geloochend, dus is er spoedig een onvermijdbare


Hoofdstuk soera 25 Al-Foerqān – Het


Onderscheid Deel Guz 19


398


bestraffing.”


Soerah 26 – Asj-Sjoe’arā’ (Mekkaans)


De Dichters


In de naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.


(1) Tha, Sīn, Mїm. (2) Dit zijn de Verzen van het


duidelijke Boek. (3) Misschien zou jij jezelf vernietigen


van verdriet omdat zij geen gelovigen zijn. (4) Als Wij


het gewenst hadden, dan hadden Wij uit de hemel een


Teken kunnen sturen, zodat hun nekken ervoor gebogen


bleven. (5) En er komt van de Erbarmer geen nieuwe


Overdenking tot hen, of zij keren zich daarvan af. (6)


Voorzeker, zij hebben dit verloochend, maar weldra


zullen de tijdingen hun bereiken van hetgeen zij


bespotten. (7) Bekijken zij de aarde niet, hoeveel goede


soorten gewassen Wij daarop hebben laten groeien? (8)


Waarlijk, hierin is een Teken maar de meesten van hen


zijn geen gelovigen. (9) En waarlijk, jullie Heer! Hij is


zeker de Almachtige, de Genadevolle. (10) En (gedenk)


toen jullie Heer Mozes opriep (zeggende): “Ga naar het


volk dat onrechtvaardig is. (11) Het volk van Farao.


Vrezen zij (Allah) niet?” (12) Hij (Mozes) zei: “Mijn


Heer! Waarlijk, ik vrees dat zij mij loochenen. (13) En


mijn borst is beklemd en mijn tong drukt zich niet goed


uit. Laat Haaron dus komen. (14) En zij beschuldigen


mij van een misdaad, en ik ben bang dat zij mij zullen


doden.” (15) Allah zei: “Nee! Gaan jullie beiden met


Onze Tekenen. Waarlijk! Wij zullen bij jullie zijn,


luisterend. (16) En wanneer jullie beiden tot de Farao


komen zeg: “Wij zijn de Boodschappers van de Heer


der Werelden. (17) Laat dus de Kinderen van Israël met


Hoofdstuk soera 26 Asj-Sjoe’arā’– De Dichters Deel Guz 19


399


ons mee gaan.” (18) (Farao) zei: “Hebben wij jou niet


als kind van ons opgevoed? En jij hebt vele jaren van je


leven bij ons gewoond. (19) En jij weet wat je deed. En


jij bent één van de ondankbaren.” (20) Mozes zei: “Ik


heb het gedaan toen ik onwetend was. (21) Dus vluchtte


ik van u want ik was bang voor u. Maar mijn Heer heeft


mij wijsheid gegeven en mij als één van de


Boodschappers aangewezen. (22) En dit is de gunst die


jij mij bewees: dat jij de Kinderen van Israël tot slaven


hebt gemaakt.” (23) Farao zei: “En wie is de Heer der


Werelden?” (24) Mozes zei: “De Heer van de hemelen


en de aarde en alles wat daartussen is, als jullie er maar


van overtuigd waren.” (25) Farao zei tegen degenen om


hem heen: “Horen jullie niet (wat hij zegt)?” (26)


Mozes zei: “Uw Heer en de Heer van uw


voorvaderen!” (27) Farao zei: “Waarlijk, jullie


Boodschapper die tot jullie gezonden is, is een dwaas!”


(28) Mozes zei: “De Heer van het Oosten en het


Westen en alles wat daar tussen is, als jullie begrijpen.”


(29) Farao zei: “Als je een god anders dan mij kiest, zal


ik je zeker onder de gevangenen plaatsen.” (30) Mozes


zei: “En als ik u iets duidelijks breng?” (31) Farao zei:


“Breng het dan, als je waarachtig bent!” (32) Dus


gooide (Mozes) zijn stok neer en daarop werd het een


duidelijke slang. (33) En hij strekte zijn hand uit en zie,


voor alle toeschouwers was het wit! (34) (Farao) zei


tegen de gezagdragers om hem heen: “Waarlijk! Dit is


inderdaad een goed onderrichte tovenaar. (35) Hij wil


jullie door zijn toverkunst uit jullie land verdrijven, wat


is dan jullie raad en wat bevelen jullie aan?” (36) Zij


zeiden: “Stuur Geef hem en zijn broer uitstel en stuur


aankondigers naar de steden. (37) Om uw best


getrainde tovenaars te verzamelen.” (38) Zo werden de


Hoofdstuk soera 26 Asj-Sjoe’arā’– De Dichters Deel Guz 19


400


tovenaars op een vastgestelde tijd op een aangewezen


dag verzameld. (39) En er werd tegen het volk gezegd:


“Zijn jullie nu bijeengekomen? (40) Zodat wij de


tovenaars kunnen volgen als zij de overwinnaars zijn.”


(41) Toen de tovenaars aankwamen zeiden zij tegen


Farao: “Zal er echt een beloning voor ons zijn als wij


de overwinnaars zijn?” (42) Hij zei: “Ja, en jullie zullen


zeker tot degenen behoren die in (mijn) nabijheid


worden gebracht.” (43) Mozes zei tegen hen: “Werp


maar wat jullie willen werpen.” (44) Dus wierpen zij


hun touwen en stokken en zeiden: “Bij de macht van de


Farao, wij zijn het die zeker zullen winnen!” (45) Toen


wierp Mozes zijn stok en toen verslond zij wat zij met


hun bedrog hadden gemaakt. (46) En de tovenaars


vielen in de knielhouding neer. (47) Zeggende: “Wij


geloven in de Heer der Werelden. (48) De Heer van


Mozes en Haaron.” (49) (Farao) zei: “Geloven jullie


hem voordat ik jullie daarvoor toestemming geef?


Zeker, Hij is inderdaad jullie meester die jullie de


toverkunsten heeft onderricht! Dus waarlijk, jullie


zullen het te weten komen. Waarlijk, ik zal jullie


handen en voeten aan tegenovergestelde kanten


afhakken en ik zal jullie allen kruisigen.” (50) Zij


zeiden: “Het deert ons niet! Waarlijk, tot onze Heer


zullen wij terugkeren. (51) Waarlijk, wij hopen echt dat


onze Heer onze zonden zal vergeven, want wij zijn de


eerste van de gelovigen.” (52) En Wij openbaarden aan


Mozes, zeggende: “Neem Mijn slaven mee in de nacht,


waarlijk, jullie zullen achtervolgd worden.” (53) Toen


stuurde Farao aankondigers naar (alle) steden. (54)


(Zeggende): “Waarlijk! Dit is zeker niet anders dan een


kleine groep. (55) En waarlijk, zij hebben ons woedend


gemaakt. (56) En wij zijn een ten volle bewapende


Hoofdstuk soera 26 Asj-Sjoe’arā’– De Dichters Deel Guz 19


401


menigte.” (57) Toen hebben Wij hen van de tuinen en


de bronnen verdreven. (58) En de schatten en alle


soorten eervolle plaatsen. (59) Zo was het, en Wij


deden de Kinderen van Israël het erven. (60) Toen


achtervolgden zij hen bij de zonsopkomst. (61) En toen


de twee legers elkaar zagen, zei het volk van Mozes:


“Wij zijn zeker dat wij zullen worden ingehaald.” (62)


“Zeker niet (zei Mozes)! Waarlijk, mijn Heer staat aan


mijn kant, (en het is) Hij Die mij zal leiden (naar het


Pad van de bevrijding).” (63) Toen openbaarden Wij


aan Mozes (zeggende): “Sla met jouw stok tegen de


zee.” En het (de zee) spleet en ieder afzonderlijk deel


was als een grote berg. (64) Toen brachten Wij de


anderen naar die plaats. (65) En Wij redden Mozes en


allen die bij hem waren. (66) Vervolgens verdronken


Wij de anderen. (67) Waarlijk! Hierin is een Teken


maar de meesten van hen zijn geen gelovigen. (68) En


waarlijk, jouw Heer (O Mohammed)! Hij is waarlijk de


Almachtige, de Genadevolle. (69) En reciteer aan hen


het verhaal van Ibrahim. (70) Toen hij tegen zijn vader


en zijn volk zei: “Wat aanbidden jullie?” (71) Zij


zeiden: “Wij aanbidden afgoden en aan hen zijn wij


altijd toegewijd.” (72) Hij zei: “Horen zij jullie als


jullie (hen) roepen? (73) Of hebben jullie er baat bij of


schaden zij (jullie)?” (74) Zij zeiden: “Nee, maar onze


vaders deden het ook.” (75) Hij zei: “Hebben jullie


datgene wat jullie aanbidden goed bekeken? (76) Jullie


en jullie voorvaders? (77) Waarlijk, zij zijn een vijand


voor mij, (ik aanbid niemand) behalve de Heer der


Werelden. *1F


12 (78) (Het is enkel Allah) Die mij (in de


*12 ‘Heer der Werelden’ betekent Heer van alle geschapen dingen, of we deze


kennen en zien of niet. Het omvat onder andere de wereld van de mensen, de


Hoofdstuk soera 26 Asj-Sjoe’arā’– De Dichters Deel Guz 19


402


beste vorm) heeft geschapen, en het is (enkel) Allah


Die mij leidt (naar een bewustzijn van het pad der


goedheid). (79) En Hij (de Voorziener en Begunstiger)


is Degene Die mij te eten en te drinken geeft (na het te


hebben geschapen in verscheidenheid). (80) En als ik


ziek ben, is Hij het Die mij geneest. (81) En (Hij is)


Degene Die mij doet sterven (zodra mijn tijd erop zit),


en mij vervolgens doet leven. (82) En Degene waarvan


ik hevig verlang dat Hij mijn fouten op de Dag des


Oordeels vergeeft. (83) Mijn Heer! Geef mij wijsheid


en voeg mij bij de rechtvaardigen. (84) En laat mij door


de volgende generaties in eerbaarheid herinnerd


worden. (85) En maak mij tot de erfgenamen van het


Paradijs van de vreugde. (86) En vergeef mijn vader,


waarlijk hij behoorde tot de dwalenden. (87) En


verneder mij niet op de Dag wanneer (alle schepselen)


zullen herrijzen. (88) De Dag waarop weelde noch


zonen zullen baten. (89) Behalve hij, die aan Allah een


schoon hart brengt. (90) En het Paradijs zal in de


nabijheid van de godvrezenden gebracht worden. (91)


En het (Helle)vuur zal in het volle aangezicht van de


zondaren geplaatst worden. (92) En er zal tegen hen


gezegd worden: “Waar is het, wat jullie plachten te


aanbidden? (93) Naast Allah?” Kunnen zij jullie helpen


of zichzelf helpen? (94) Dan zullen zij op hun


gezichten in het (vuur) geworpen worden, Zij en de


dwalenden. (95) En samen met het hele leger van


Iblies. (96) Zij zullen zeggen terwijl zij redetwisten:


(97) “Bij Allah, wij hebben zeker een duidelijke fout


gemaakt. (98) Dat wij jullie (valse goden) gelijkstelden


aan de Heer der Werelden. (99) En niemand heeft ons


wereld van de Djinn en de wereld van de Engelen.


Hoofdstuk soera 26 Asj-Sjoe’arā’– De Dichters Deel Guz 19


403


de fouten laten begaan behalve de misdadigers. (100)


Nu hebben wij geen bemiddelaars. (101) Noch een


naaste vriend. (102) (Helaas!) Als wij slechts een kans


hadden om terug te keren, zullen wij zeker onder de


gelovigen zijn!” (103) Waarlijk, daarin is zeker een


Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.


(104) En waarlijk, jouw Heer (O Mohammed)! Hij is


waarlijk de Almachtige, de Genadevolle. (105) Het


volk van Noah verloochende de Boodschappers. (106)


(Gedenk)Toen hun broeder Noah tegen hen zei: “Zullen


jullie Allah niet vrezen en Hem gehoorzamen? (107) Ik


ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper. (108)


Vrees Allah dus en gehoorzaam mij. (109) Ik vraag


jullie hiervoor geen beloning, mijn beloning berust


alleen bij de Heer der Werelden. (110) Onderhoudt


jullie verplichting tot Allah, vrees Hem en gehoorzaam


mij.” (111) Zij zeiden: “Zullen wij jou geloven terwijl


de minsten jou volgen?” (112) Hij zei: “En wat voor


kennis heb ik van wat zij deden? (113) Hun rekening


ligt slechts bij mijn Heer, als jullie dat (maar) wisten.


(114) En ik ben niet van plan de gelovigen te verjagen.


(115) Ik ben slechts een duidelijke waarschuwer.” (116)


Zij zeiden: “Als jij niet stopt, Noah. Dan behoor jij


zeker tot degenen die gestenigd worden!” (117) Hij zei:


“Mijn Heer! Waarlijk, mijn volk heeft mij verloochend.


(118) Oordeelt U daarom tussen hen en mij en red mij


en degenen van de gelovigen die met mij zijn.” (119)


En Wij redden hem en degenen die bij hem waren in


een volgeladen schip. (120) Toen verdronken Wij de


anderen die achterbleven (in de zondvloed). (121)


Waarlijk, hierin is zeker een Teken, maar de meesten


van hen zijn geen gelovigen. (122) En waarlijk! Jouw


Heer (O Mohammed) is zeker de Almachtige, de


Hoofdstuk soera 26 Asj-Sjoe’arā’– De Dichters Deel Guz 19


404


Genadevolle. (123) Het volk van ‘Ad verloochende de


Boodschappers. (124) Toen hun broeder Hoed tegen


hen zei: “Vrezen jullie (Allah) niet? (125) Waarlijk, ik


ben een betrouwbare Boodschapper voor jullie. (126)


Vrees Allah dus en gehoorzaam mij. (127) Ik vraag van


jullie er geen beloning voor. Mijn beloning berust


alleen bij de Heer der Werelden. (128) Bouwen jullie


op elke hoge plaats monumenten om jullie te


vermaken? (129) En bouwen jullie voor jullie zelf


paleizen alsof jullie daar voor altijd in zullen wonen?


(130) En als jullie toeslaan, slaan jullie toe als


geweldenaars. (131) Vrees Allah dus en gehoorzaam


mij. (132) Vrees Hem Die jullie dat geschonken heeft


waarover jullie weten. (133) Hij heeft jullie vee en


kinderen geschonken. (134) En tuinen en bronnen.


(135) Waarlijk, ik vrees voor jullie een bestraffing op


de Grote Dag.” (136) Zij zeiden: “Het maakt ons niet


uit of jij waarschuwt of dat jij niet tot degenen die


waarschuwen behoort. (137) Dit is niets anders dan de


gewoonte en de godsdienst van de ouderen. (138) En


wij zullen niet gestraft worden.” (139) Dus


verloochenden zij hem en Wij vernietigenden hen.


Waarlijk! Hierin is zeker een Teken maar de meesten


van hen waren geen gelovigen. (140) En waarlijk! Jouw


Heer is zeker de Almachtige, de Genadevolle. (141)


(Het volk van) Thamoed verloochenden de


Boodschappers. (142) Toen hun broeder Saleh tot hen


zei: “Vrezen jullie (Allah) niet? (143) Ik ben een


betrouwbare Boodschapper voor jullie. (144) Vrees


Allah dus en gehoorzaam mij. (145) Ik vraag van jullie


er geen beloning voor, mijn beloning berust alleen bij


de Heer der Werelden. (146) Zullen jullie in veiligheid


gelaten worden met wat jullie hier hebben? (147)


Hoofdstuk soera 26 Asj-Sjoe’arā’– De Dichters Deel Guz 19


405


Temidden van tuinen en bronnen. (148) En korenvelden


en dadelpalmen met zachte bloeikolf. (149) En jullie


hakken met grote vaardigheid huizen uit bergen. (150)


Vrees Allah dus en gehoorzaam mij. (151) En volg niet


het bevel van de buitensporigen. (152) Die ellende in


het land veroorzaken en het niet herstellen.” (153) Zij


zeiden: “Jij ben slechts één die behekst is! (154) Jij bent


niets anders dan een mens zoals wij. Geef ons dan een


Teken als je tot de waarachtigen behoort.” (155) Hij


zei: “Hier is een vrouwtjeskameel, zij heeft het recht


om (water) te drinken, en jullie hebben het recht om


(water) te drinken, (ieder) op een dag die bekend is.


(156) Raak haar niet aan om haar te kwetsen opdat


jullie niet door de bestraffing op de Grote Dag


gegrepen worden.” (157) Maar zij sneden haar


hielpezen door en toen kregen zij spijt. (158) Dus de


bestraffing kwam over hen. Waarlijk, hierin is zeker


een Teken maar de meesten van hen zijn geen


gelovigen. (159) En waarlijk! Jouw Heer (O


Mohammed) is zeker de Almachtige, de Genadevolle.


(160) Het volk van Loeth verloochenden de


Boodschappers. (161) (Gedenk) Toen hun broeder


Loeth tegen hen zei: “Vrezen jullie (Allah) niet? (162)


Waarlijk! Ik ben voor jullie een betrouwbare


Boodschapper. (163) Vrees Allah dus en gehoorzaam


mij. (164) Ik vraag jullie hier geen beloning voor, mijn


beloning is slechts bij de Heer der Werelden. (165)


Waarom benaderen jullie van de wereldbewoners de


mannen? (166) En laten jullie degenen die Allah voor


jullie geschapen heeft om jullie vrouwen te zijn, achter?


Nee, jullie zijn een overtredend volk!” (167) Zij zeiden:


“Als je niet stopt, O Loeth! Waarlijk, dan ben jij één


van degenen die verdreven wordt!” (168) Hij zei: “Ik


Hoofdstuk soera 26 Asj-Sjoe’arā’– De Dichters Deel Guz 19


406


veracht jullie handelswijze. (169) Mijn Heer! Red mij


en mijn familie van wat zij doen.” (170) En Wij hebben


hem en zijn familie, allen gered. (171) Behalve een


oude vrouw onder degenen die achterbleven. (172)


Hierna vernietigden Wij de anderen. (173) En Wij


lieten op hen een (vulkanische) regen vallen. Hoe


kwaad was de regen van degenen die gewaarschuwd


waren! (174) Waarlijk, hierin is zeker een Teken maar


de meesten van hen zijn geen gelovigen. (175) En


waarlijk! Jouw Heer (O Mohammed) is zeker de


Almachtige, de Genadevolle. (176) De bewoners van


Al-Aiyka verloochenden hun Boodschappers. (177)


Toen Shoe’aib tegen hen zei: “Vrezen jullie (Allah)


niet? (178) Ik ben voor jullie een betrouwbare


Boodschapper. (179) Vrees Allah dus en gehoorzaam


mij. (180) Ik vraag jullie hier geen beloning voor, mijn


beloning berust slechts bij de Heer der Werelden. (181)


Geef de volle maat en behoor niet tot hen die minder


geven (bedriegers). (182) En weeg met een goede en


eerlijke weegschaal. (183) Bedrieg de mensen niet door


hun zaken te verminderen, en verricht geen kwaad op


aarde als verderfzaaiers. (184) En vrees Degene Die


jullie en de vroegere generaties geschapen heeft.” (185)


Zij zeiden: “Jij bent slechts één van de beheksten! (186)


Jij bent slechts een mens zoals wij en waarlijk, wij


denken dat jij één van de leugenaars bent! (187) Laat


dus een stuk van de hemel vallen als je tot de


waarachtigen behoort!” (188) Hij zei: “Mijn Heer weet


het beste wat jullie doen.” (189) Maar zij


verloochenden hem, dus de bestraffing van de dag van


de schaduw greep hen, voorwaar, dat was de bestraffing


van een Grote Dag. (190) Waarlijk hierin is zeker een


Teken maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.


Hoofdstuk soera 26 Asj-Sjoe’arā’– De Dichters Deel Guz 19


407


(191) En waarlijk! Jouw Heer (O Mohammed) is zeker


de Almachtige, de Genadevolle. (192) En waarlijk, dit


(de Koran) is een openbaring van de Heer der


Werelden. (193) De Heilige Geest (Djibril) heeft het


nedergebracht. (194) Op jouw hart (O Mohammed),


opdat je tot de waarschuwers behoort. (195) In


duidelijke Arabische taal. (196) En waarlijk, het (de


Koran) is (aangekondigd) in de Boeken van vroegere


volkeren. (197) Is het geen teken voor hen dat de


geleerden van de Kinderen van Israël het kennen? (198)


En als Wij het hadden geopenbaard aan één van de niet-


Arabieren. (199) En hij had het voor hen gereciteerd,


dan zouden zij het niet geloofd hebben. (200) Dus


hebben Wij ervoor gezorgd dat het de harten van de


misdadigers binnentrad. (201) Zij zullen er niet in


geloven tot zij de pijnlijke bestraffing zien. (202) Het


zal plotseling tot hen komen, terwijl zij het niet


beseffen. (203) Dan zullen zij zeggen: “Kunnen wij


uitstel krijgen?” (204) Zouden zij dan wensen dat Onze


Bestraffing bespoedigd wordt? (205) Vertel Mij, als


Wij hen nog jaren laten genieten. (206) En daarop komt


tot hen die (bestraffing) die hen beloofd was! (207) Het


zal hun niet baten, wat hun aan genot gegeven was.


(208) En nooit hebben Wij een stad vernietigd zonder


dat er waarschuwers waren. (209) Om te vermanen, en


nooit waren Wij onrechtvaardig. (210) En het zijn niet


de duivels die het (de Koran) naar beneden hebben


gebracht. (211) Het zou hen (trouwens) niet passen,


noch zouden zij daartoe in staat zijn. (212) Waarlijk,


van het horen (ervan) zijn zij zeker buitengesloten.


(213) Roep dus geen andere goden naast Allah aan,


anders zal jij tot de bestraften behoren. (214) En


waarschuw je stam en je naaste verwanten. (215) En


Hoofdstuk soera 26 Asj-Sjoe’arā’– De Dichters Deel Guz 19


408


wees vriendelijk en nederig tot de gelovigen die jou


volgen. (216) En als zij jou niet gehoorzamen zeg: “Ik


ben onschuldig aan wat jullie doen.” (217) En leg je


vertrouwen in de Almachtige, de Genadevolle. (218)


Die jou ziet wanneer je opstaat (om te bidden). (219)


En jullie bewegingen (ziet) onder degenen die


neerknielen. (220) Waarlijk! Hij is de Alhorende, de


Alwetende. (221) Zal ik jou vertellen over wie de


duivels zijn neergedaald? (222) Zij dalen neer op elke


zondige leugenaar. (223) Zij luisteren naar het


gesprokene (geruchten) en de meesten van hen zijn


leugenaars. (224) En de dichters, de dwalenden volgen


hen. (225) Zie je dan niet dat zij rusteloos ronddwalen


in iedere vallei? (226) En dat zij zeker zeggen wat zij


niet doen. (227) Behalve degenen die geloven en goede


daden verrichten en Allah veelvuldig gedenken. En zij


overwinnen nadat hun onrecht is aangedaan. En de


onrechtplegenden zullen spoedig weten tot welke plaats


hun (uiteindelijke) terugkeer zal zijn.


Soerah 27 – An-Naml (Mekkaans)


De Mieren


In de naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.


(1) Tha, Sīn. Dit zijn Verzen van de Koran, het


duidelijke Boek. (2) Als Leiding en goed nieuws voor


de gelovigen. (3) Degenen die perfect hun gebeden


verrichten en Zakat geven en die met zekerheid in het


Hiernamaals geloven. (4) Waarlijk, degenen die niet in


het Hiernamaals geloven, doen Wij hun daden schoon


toeschijnen, daarop verkeren zij rusteloos in een


dwaling. (5) Dat zijn degenen voor wie er een kwade


Hoofdstuk soera 27 An-Naml – De Mieren Deel Guz 19


409


bestraffing zal zijn. En in het Hiernamaals zullen zij de


grootste verliezers zijn. (6) En waarlijk, jij ontvangt de


Koran van de Ene, Alwijze, Alwetende. (7) (Gedenk)


toen Mozes tegen zijn familie zei: “Waarlijk! Ik zie in


de verte een vuur. Ik zal jullie er snel over berichten of


ik zal jullie een brandende tak brengen, dat jullie jezelf


kunnen verwarmen.” (8) Maar toen hij tot het kwam,


werd hij geroepen: “Gezegend is hij (Mozes) die op de


plaats van het vuur is, en wie daarbij staat! En


verheerlijkt is Allah, de Heer der Werelden. (9) O


Mozes! Waarlijk! Ik ben het, Allah, de Almachtige, de


Alwijze. (10) Gooi je stok neer!” Maar toen hij het als


een slang zag bewegen, keerde hij haastig en keek niet


om. (Allah zei:) “O Mozes! Vrees niet, waarlijk! De


Boodschappers vrezen Mijn aanwezigheid niet.” (11)


En hij die gezondigd heeft en daarna het kwade in het


goede heeft veranderd, dan waarlijk, Ik ben


Vergevingsgezind, Genadevol. (12) En stop je hand in


je boezem, het komt er wit uit zonder dat het gekwetst


is. (Dit behoort) tot de negen wonderen (die je) naar de


Farao en zijn volk (zult meenemen), zij zijn mensen die


verdorven zijn.” (13) Maar als Onze Tekenen ter


verduidelijking tot hen komen, zeggen zij: “Dit is


duidelijke toverkunst.” (14) En zij verloochenden hen


valselijk en hooghartig, hoewel zij zelf ervan overtuigd


waren. Zie dus wat het einde van de verderfzaaiers was!


(15) En voorzeker, Wij gaven Dawoed en Soeleiman


kennis en beiden zeiden: “Alle lofprijzing en dank


behoort aan Allah, Die aan ons de voorkeur boven


velen van Zijn gelovige slaven heeft gegeven!” (16) En


Soeleiman beërfde (de kennis van) Dawoed. Hij zei: “O


mensheid! Ons is de taal van de vogels geleerd, en wij


hebben allerlei zaken gekregen. Dit is echt een


Hoofdstuk soera 27 An-Naml – De Mieren Deel Guz 19


410


duidelijke gunst.” (17) En voor Soeleiman werden zijn


troepen van Djinn en mensen en vogels verzameld en


zij werden allen in rijen opgesteld. (18) Totdat zij bij


het dal van de mieren kwamen, en één van de mieren


zei: “O mieren! Ga jullie huizen binnen opdat


Soeleymaan en zijn leger jullie niet verpletteren (onder


de voet lopen) terwijl zij het niet beseffen.” (19) Dus


hij (Soeleiman) glimlachte om haar woorden en zei:


“Mijn Heer! Maak mij dankbaar voor Uw gunst, die U


mij en mijn ouders schonk en doe mij goede daden


verrichten die Uw genoegen hebben. En voeg mij door


Uw genade toe aan Uw rechtgeleide slaven.” (20) Hij


inspecteerde (de afdeling van) de vogels en zei: “Hoe


komt het dat ik de (fladderende) hop niet zie? Of


behoort hij tot de afwezigen? (21) Ik zal hem zeker met


een zware straf bestraffen (door hem de veren uit te


trekken) of hem slachten, tenzij hij een duidelijke (en


overtuigende) reden heeft (voor zijn afwezigheid).”


(22) Maar de hop bleef niet lang weg en zei (in alle


bescheidenheid): “Ik ben iets te weten gekomen wat jij


nog niet weet: ik kom van Saba`, (een koninkrijk in


Jemen) naar jou toe met overtuigende berichten. (23) Ik


vond daar een vrouw (de koningin van Saba’) die over


hen heerste, en zij beschikt over alle zaken en zij heeft


een grote troon. (24) Ik ontdekte dat zij en haar volk de


zon aanbidden in plaats van Allah, en dat Sheitan hun


daden schoon doet toeschijnen en hen afleidt van


(Allah’s) Weg zodat zij geen Leiding hebben. (25)


Zodat zij Allah niet aanbidden. Degene Die voortbrengt


wat in de hemelen en de aarde verborgen is, en weet


wat jullie verbergen en openbaar maken. (26) Allah, er


is geen god dan Hij, de Heer van de Verheven Troon!


(27) (Soeleiman) zei: “Wij zullen zien of jij de


Hoofdstuk soera 27 An-Naml – De Mieren Deel Guz 19


411


waarheid spreekt of dat jij (een) van de leugenaars bent.


(28) Ga heen met een brief van mij en geef het aan hen;


trek je dan van hen terug en zie wat voor (antwoord) zij


aan mij teruggeven.” (29) Zij zei: “O leiders! Waarlijk!


Hier is een edele brief aan mij afgegeven, (30)


Waarlijk! Het is van Soeleiman en waarlijk! Er (staat):


“In de naam van Allah, de Barmhartige, de


Genadevolle; (31) Wees niet minachtend over mij,


maar kom tot mij als moslims.” (32) Zij zei: “O leiders!


Adviseer mij in deze zaak van mij. Ik wil niet besluiten


tot jullie er mee instemmen.” (33) Zij zeiden: “Wij


hebben veel macht en grote kwaliteiten voor de oorlog,


maar jij bent het die het bevel moet voeren, denk dus na


wat je zult bevelen.” (34) Zij zei: “Waarlijk! Koningen


plunderen een stad als zij die binnentreden en verlagen


de eerbaarsten onder haar volk. En dat doen zij ook.


(35) Maar waarlijk! Ik ga hem een geschenk sturen en


zal dan zien met wat voor (antwoord) de


afgevaardigden terugkeren.” (36) Dus toen (de gezant


met het geschenk) bij Soeleiman kwam, zei hij:


“Schenk jij mij rijkdommen? Wat Allah mij heeft


gegeven is beter dan wat Hij jullie heeft gegeven! Nee,


jullie verheugen je over jullie geschenk. (37) Keer naar


hen terug. Wij zullen zeker tot hen komen met legers


die zij niet kunnen weerstaan. En wij zullen hen zeker


daaruit (de stad) verdrijven, in ongenade en zij zullen


vernederd worden.” (38) Hij zei: “O leiders! Wie van


jullie kan mij haar troon brengen voordat zij tot mij


komen en zichzelf in gehoorzaamheid overgeven?” (39)


Een ‘Ifriet (de sterkste) van onder de Djinn zei: “Ik zal


hem tot jou brengen, voordat jij van jouw plaats


opstaat. Want waarlijk, ik ben zeker sterk en


betrouwbaar voor die taak.” (40) (Maar dit was niet


Hoofdstuk soera 27 An-Naml – De Mieren Deel Guz 19


412


snel genoeg volgens Soeleiman waarop) degene met


kennis van de Schrift zei: “Ik zal hem in een oogwenk


naar jou toebrengen.” En toen (Soeleiman) het vόόr


zich geplaatst zag, zei hij: “Dit is door de gunst van


mijn Heer, om mij te beproeven of ik dankbaar of


ondankbaar ben! En iedereen die dankbaar is, waarlijk,


zijn dankbaarheid is voor zichzelf. En iedereen die


ondankbaar is, voorwaar, mijn Heer is Behoefteloos,


Edel.” (41) Hij (Soeleiman) zei: “Maak haar troon


onherkenbaar voor haar zodat wij kunnen zien of zij


geleid wordt of dat ze één van degenen zal zijn die niet


geleid is.” (42) Toen zij dus kwam werd er (tegen haar)


gezegd: “Lijkt uw troon hierop?” Zij zei: “(Het is) alsof


het hetzelfde is.” En (Soeleiman zei): “Kennis was ons


gegeven vóór haar en wij waren aan Allah


onderworpen.” (43) En dat wat zij gewend was naast


Allah te aanbidden heeft haar weerhouden, want zij was


van het ongelovige volk. (44) Er werd tot haar gezegd:


“Treed het paleis binnen.” Toen zij het zag, dacht zij


dat het een vijver was en zij maakte haar benen bloot,


Soeleiman zei: “Het is een paleis dat betegeld is met


glas. Zij zei: “Mijn Heer! Waarlijk, ik heb mijzelf


onrecht aangedaan en ik onderwerp mij, gezamenlijk


met Soeleiman aan Allah, de Heer der Werelden”. (45)


En voorwaar, Wij hebben aan de Thamoed hun broeder


Saleh gestuurd, zeggende: “Aanbidt Allah.” Dan zie!


Zij werden twee groepen die met elkaar redewistten.


(46) Hij zei: “O mijn volk! Waarom proberen jullie het


slechte te bespoedigen vóór het goede? Waarom zoeken


jullie niet de Vergiffenis van Allah. Hopelijk worden


jullie begenadigd.” (47) Zij zeiden: “Wij voorspellen


slechte voortekenen voor jouw en degenen met jou.”


Hij zei: “Jullie slechte voortekenen zijn bij Allah; nee,


Hoofdstuk soera 27 An-Naml – De Mieren Deel Guz 19


413


maar jullie zijn een volk dat beproefd wordt.” (48) En


er waren negen mannen in de stad, die in het land


verderf zaaiden en die zich niet wensten te beteren. (49)


Zij zeiden: “Zweer onder elkaar bij Allah dat wij een


geheime nachtelijke aanval doen tegen hem (Shalih) en


zijn familie; en daarna zullen wij zeker tegen zijn


naaste verwanten zeggen: “Wij waren geen getuigen


van de vernietiging van zijn familie en waarlijk, wij


vertellen de waarheid.” (50) Dus smeden zij een plan en


Wij hebben een plan gesmeed terwijl zij het niet


beseften. (51) Zie dan hoe het einde van hun plan was!


Waarlijk! Wij hebben hen en hun volk vernietigd, allen


tezamen. (52) Dat zijn nu hun huizen, tot ruїnes


geworden, want zij zondigden. Waarlijk, in dit is zeker


een Teken voor een volk dat weet. (53) En Wij redden


degenen die geloofden, en die Allah vreesden en


gehoorzaamden. (54) (Denk terug aan) Loeth die tegen


zijn volk zei: “Plegen jullie gruwelijkheden, terwijl


jullie het gadeslaan? (55) Benaderen jullie met jullie


lusten liever mannen dan vrouwen? Jullie zijn beslist


een onwetend volk.” ۞


(56) Er werd hem door zijn volk enkel het volgende als


antwoord gegeven: “Verjaag de familie van Loeth uit


jullie stad. Want waarlijk, het zijn mensen die zich


reinigen en zuiver wensen te zijn.” (57) Toen redden


Wij hem en zijn familie, behalve zijn vrouw. Wij


bepaalden dat zij één van degenen moest zijn die


achterbleven. (58) En Wij lieten een (vulkanische)


regen op hen vallen. Slecht was die regen voor degenen


die gewaarschuwd waren. (59) Zeg (O Mohammed):


“Geprezen en gedankt zij Allah en vrede voor Zijn


slaven en degenen die Hij verkoos.” Is Allah beter of


wat zij Hem aan deelgenoten toekennen? (60) Is Hij



Recente berichten

EEN BOODSCHAP VAN EEN ...

EEN BOODSCHAP VAN EEN MOSLIMPREKER AAN EEN CHRISTEN

Zwangerschap en borst ...

Zwangerschap en borstvoeding tijdens de Ramadan

Een aantal regels ove ...

Een aantal regels over zedelijkheidsnormen bij een bezoek aan een zieke