Hoofdstuk soera 7 Al-A’rāf – De Hoogten Deel Guz 9
199
(93) Toen keerde hij zich van hen af en zei: “O, mijn
volk! Ik heb zeker de Boodschap van mijn Heer aan
jullie verkondigd en ik heb jullie goede raad gegeven.
Hoe kan ik dan bedroefd zijn over de ongelovigen.”
(94) En Wij zonden geen Profeet naar een stad zonder
dat Wij haar bewoners grepen met lijden door extreme
armoede en verlies van gezondheid en rampen.
Hopelijk zullen zij nederig worden. (95) Daarna
veranderden Wij het kwade in het goede tot zij (in
aantal en welvaart) toenamen en zeiden: “Onze vaders
werden door het kwade en het goede getroffen.” Dus
grepen Wij hen opeens terwijl zij dat niet verwachten.
(96) En als de mensen van de stad geloofd hadden en
vroom waren, dan zouden Wij zeker voor hen de
zegeningen van de hemel en de aarde openen, maar zij
negeerden (de Boodschappers). Dus grepen Wij hen
voor datgene wat zij plachten te verrichten. (97)
Voelden de mensen van de steden zich dan veilig voor
de komst van Onze bestraffing in de nacht terwijl zij
sliepen? (98) Of voelden de bewoners van de steden
zich veilig tegen de komst van onze bestraffing in de
voormiddag, terwijl zij speelden? (99) Voelden zij zich
veilig tegen de samenzwering van Allah? Niemand
voelt zich veilig tegen de samenzwering van Allah,
behalve de mensen die verloren zijn. (100) Is het niet
duidelijk voor degenen die de aarde beërven in
opvolging van zijn bezitters, dat, als Wij zouden willen,
Wij hen zouden treffen vanwege hun zonden en Wij
hun harten zouden vergrendelen, zodat zij niet zouden
kunnen luisteren? (101) Zij waren in de steden waarvan
Wij jou (O Mohammed) het verhaal vertellen. En er
zijn zeker tot hen Boodschappers met duidelijke
bewijzen gekomen, maar zij waren niet zo dat zij
Hoofdstuk soera 7 Al-A’rāf – De Hoogten Deel Guz 9
200
geloofden in hetgeen zij eerder verworpen hadden. Dus
heeft Allah de harten van de ongelovigen verzegeld.
(102) En bij de meesten van hen ontdekten Wij dat zij
niet trouw aan het verbond waren. Bij de meesten van
hen ontdekten wij dat zij verdorven waren. (103) Na
hen stuurden Wij Mozes met Onze Tekenen naar de
Farao en zijn leiders, maar zij verwierpen hen valselijk.
Zie dus hoe het einde van de verderfzaaiers was. (104)
En Mozes zei: “O, Farao! Ik ben een Boodschapper van
de Heer der Werelden. (105) Het is mij verplicht dat ik
niets anders over Allah zeg dan de Waarheid. Voorwaar
ik ben tot u gekomen met een duidelijk Bewijs van mijn
Heer. Laat de Kinderen van Israël dus met mij
vertrekken.” (106) (De Farao) zei: “Als jij met een
Teken bent gekomen, laat het dan zien, als je één van
degenen bent die de waarheid vertelt.” (107) Toen
gooide hij (Mozes) zijn staf en zie! Het werd duidelijk
een slang. (108) En hij stak zijn hand uit en zie! Deze
was witstralend voor de toeschouwers. (109) De leiders
van de mensen van de Farao zeiden: “Dit is zeker een
goed onderrichte tovenaar! (110) Hij wil u uit uw land
verdrijven, wat is jullie advies?” (111) Zij zeiden: “
Geef hem en zijn broeder uitstel en stuur omroepers
naar de steden. (112) Dat zij de goed onderrichte
tovenaars naar u brengen.” (113) En dus kwamen de
tovenaars naar de Farao. Zij zeiden: “Voorwaar er zal
een goede beloning voor ons zijn als wij de
overwinnaars zijn.” (114) Hij zei: “Ja, en nog meer,
jullie zullen (mijn) naasten zijn.” (115) Zij zeiden: “O,
Mozes! Gooi jij eerst of gooien wij (eerst)?” (116) Hij
(Mozes) zei: “Gooien jullie (eerst).” Dus gooiden zij,
zij betoverden de ogen van de mensen en sloegen hen
met angst en zij lieten een grote toverij zien. (117)
Hoofdstuk soera 7 Al-A’rāf – De Hoogten Deel Guz 9
201
Daarop inspireerden Wij Mozes (met het bevel): “Werp
jouw staf!” En toen verslond deze wat zij met hun
bedrog hadden gemaakt. (118) Toen werd de Waarheid
duidelijk, en bleek wat zij (de tovenaars) plachten te
doen valsheid te zijn. (119) Zij werden daar verslagen,
en zij keerden in schande terug. (120) En de (tot inkeer
gekomen) tovenaars knielden neer. (121) Zij zeiden:
“Wij geloven in de Heer der Werelden.” (122) De Heer
van Mozes en Haaron.” (123) Farao zei: “Geloven
jullie in hem voordat ik jullie daartoe toestemming
geef? Waarlijk, dit is een samenzwering die jullie
beraamd hebben in de stad om de inwoners ervan te
verdrijven, maar jullie zullen het te weten komen. (124)
Zeker, ik hak jullie handen en voeten kruiselings af,
vervolgens zal ik jullie allen kruisigen.” (125) Zij
zeiden: “Waarlijk, tot onze Heer keren wij terug. (126)
En jij neemt slechts wraak op ons, omdat wij in de
Tekenen van onze Heer geloofden toen deze ons
bereikten! Onze Heer! Schenk ons geduld en zorg
ervoor dat wij als moslims zullen sterven.” (127) De
leiders van de mensen van de Farao zeiden: “Wilt u
Mozes en zijn mensen onheil over het land laten
verspreiden om u en uw goden af te zweren?” Hij zei:
“Wij zullen hun zonen doden en hun vrouwen laten
leven en wij hebben beslist een onweerstaanbare macht
over hen.” (128) Mozes zei tegen zijn mensen: “Zoek
de hulp bij Allah en wees geduldig. Waarlijk, de aarde
behoort aan Allah, Hij geeft het als erfenis aan wie Hij
wil van Zijn slaven. En een gezegend einde is er voor
de godvrezenden.” (129) Zij zeiden: “Wij hebben veel
geleden tot jij kwam en ook sinds je gekomen bent.”
Hij zei: “Hopelijk zal jullie Heer jullie vijand
vernietigen en jullie tot opvolgers op aarde maken,
Hoofdstuk soera 7 Al-A’rāf – De Hoogten Deel Guz 9
202
zodat Hij kan zien hoe jullie handelen.” (130) En
voorwaar, Wij bestraften de mensen van de Farao met
jaren van droogte en tekorten aan vruchten, opdat zij
het zullen weten. (131) Maar als er iets goeds tot hen
kwam, zeiden zij: “Ons behoort dit toe.” En het kwaad
dat hen trof schreven zij toe aan kwade voortekenen die
zij met Mozes en degenen die bij hem waren in verband
brachten. Weet! Waarlijk, hun kwade voortekenen
waren met Allah maar de meesten van hen wisten het
niet. (132) Zij zeiden: “Welke Tekenen je ook naar ons
toe brengt om ons met je tovenaarskunsten te
bewerken, wij zullen je nooit geloven.” (133) Dus
stuurden Wij tot hen: de vloed, de sprinkhanen, de
luizen, de kikkers en het bloed (als een opvolging van)
duidelijke Tekenen, toch bleven zij arrogant en
behoorden zij tot de mensen die misdadigers zijn. (134)
En als de bestraffing hen trof zeiden zij: “O, Mozes!
Roep jouw Heer aan vanwege de beloften die Hij jou
heeft gegeven. Als je de bestraffing van ons weghaalt,
zullen wij zeker in jou geloven en we zullen de
Kinderen van Israël met jou mee laten gaan.” (135)
Maar toen Wij de bestraffing verwijderden van hen op
een afgesproken tijd, die het had bereikt, zie! Zij braken
hun woord! (136) Dus namen Wij vergelding op hen.
Wij verdronken hen in de zee, omdat zij Onze Tekenen
verwierpen en achteloos waren met de waarschuwingen
van hen. (137) En Wij zorgden ervoor dat de mensen,
die als zwak werden beschouwd, de oostelijke en
westelijke gedeeltes van het land kregen, waarvoor Wij
het gezegend hadden. En het oprechte Woord van jullie
Heer werd vervuld voor de Kinderen van Israël omdat
zij geduldig waren geweest. En Wij vernietigden
volledig alle grote werken en gebouwen die de Farao en
Hoofdstuk soera 7 Al-A’rāf – De Hoogten Deel Guz 9
203
zijn mensen opgericht hadden. (138) En Wij brachten
de Kinderen van Israël naar de overkant van de zee. En
zij kwamen bij mensen die een paar van hun
afgodsbeelden vroom (aanbaden). Zij zeiden: “O,
Mozes! Maak voor ons een god zoals zij goden
hebben.” Hij zei: “Waarlijk jullie zijn een volk dat niet
weet.” (139) “Waarlijk, waarmee dit volk zich
bezighoudt, zullen zij vernietigd worden. En wat zij
doen is een waan.” (140) Hij zei: “Zal ik voor jullie een
andere god zoeken dan Allah, terwijl Hij jullie de
superioriteit over de wereldwezens heeft gegeven?”
(141) En (gedenk) toen Wij jullie van de mensen van de
Farao redden, die jullie de ergste bestraffing gaven;
jullie zonen doodden en jullie vrouwen in leven lieten.
En daarin is een grote beproeving van jullie Heer. (142)
En Wij wezen voor Mozes dertig nachten aan en
voegden nog tien toe, en hij maakte de periode die door
zijn Heer was aangewezen vol met veertig nachten. En
Mozes zei tegen zijn broeder Haaron: “Wees mijn
vervanging voor mijn mensen, handel op de juiste
manier en volg niet de weg van de verderfzaaiers.”
(143) En toen Mozes op de aangewezen tijd en plaats
bij Ons kwam en zijn Heer tot hem sprak, zei hij: “O,
mijn Heer! Toon mij U, zodat ik U kan zien.” Allah zei:
“Je zult Mij nimmer (kunnen) zien, maar kijk naar de
berg, als deze stil op zijn plaats blijft staan, dan zul je
Mij zien.” Dus toen zijn Heer zich aan de berg
openbaarde, liet Hij deze instorten en tot stof vergaan,
en Mozes viel bewusteloos neer. Toen hij weer
bijkwam, zei hij: “Verheerlijkt bent U, ik wend mij tot
U in berouw en ik ben de eerste onder de gelovigen.”
(144) (Allah) zei: “O Mozes, Ik heb jou boven de
(andere) mensen uitverkoren door middel van Mijn
Hoofdstuk soera 7 Al-A’rāf – De Hoogten Deel Guz 9
204
openbaring aan jou en door Mijn spreken. Houd je dus
vast aan datgene (de Thora) Ik jou heb gegeven, en
behoor tot de dankbaren.” (voor deze begunstiging door
enkel te doen wat Mij pleziert en weg te blijven van
dingen die Mijn toorn opwekken) (145) En Wij
schreven hem voor in de Tafelen over de lessen die uit
alle dingen getrokken konden worden en de uitleg van
alle dingen (en zeiden): “Houdt dit ferm vast en moedig
je mensen aan om het betere daarvan te nemen. Ik zal
jou het huis van de verdorvenen laten zien.” (146) Ik
zal degenen die arrogant op aarde zijn van Mijn
Koranverzen laten afkeren. Zelfs als zij alle Tekenen
zien, zullen zij daarin niet geloven. En als zij de juiste
manier zien, zullen zij dat niet als manier aannemen,
maar zij zullen de verkeerde manier zien en die
aannemen omdat zij Onze Tekenen verwerpen en
achteloos zijn. (om) daarvan (een les te leren) (147)
Degenen die Onze Tekenen en de ontmoeting in het
Hiernamaals ontkennen, zijn vruchteloos in hun daden.
Verwachten zij beloond te worden met iets behalve wat
zijn doen? (148) En het volk van Mozes maakte tijdens
zijn afwezigheid, van hun (gouden) sieraden (een
afgodsbeeld met) het lichaam van een kalf dat een
loeiend geluid maakte. Beseften zij niet dat het in
werkelijkheid niet tot hen kon spreken en hen geen weg
kon wijzen? Zij namen het aan ter aanbidding en zij
waren onrechtvaardig. (149) En toen zij spijt hadden en
zagen dat zij afgedwaald waren, (hadden) zij (berouw)
en zeiden: “Als onze Heer geen genade met ons heeft
en ons niet vergeeft, zullen wij zeker tot de verliezers
behoren.” (150) En toen Mozes boos en geschokt tot
zijn volk terugkeerde, zei hij: “Wat jullie gedaan
hebben tijdens mijn afwezigheid is een slechte zaak.
Hoofdstuk soera 7 Al-A’rāf – De Hoogten Deel Guz 9
205
Hebben jullie je gehaast en zijn jullie voorop gegaan in
de zaak van jullie Heer?” En hij zette de Tafelen
haastig neer en greep zijn broeder bij zijn baard en
sleepte hem naar zich toe. Haaron zei: “O, zoon van
mijn moeder! Voorwaar, de mensen beoordeelden mij
zwak en wilden mij vermoorden. Laat de vijanden geen
leedvermaak over mij hebben en stel mij niet gelijk aan
het volk van onrechtplegers.” (151) Mozes zei: “O,
mijn Heer! Vergeef mij en mijn broeder en laat ons toe
tot Uw Genade, want U bent de Genadigste van allen
die genade tonen.” (152) Zeker, degenen die het kalf
(tot hun god) namen, daar zal de toorn en de
vernedering van hun Heer over heen komen in het
leven van deze wereld. Dus Wij vergelden degenen die
leugens verzinnen. (153) Maar degenen die kwade
daden begaan en daarna berouw vertonen en geloven,
waarlijk, jullie Heer is Genadevol, Barmhartig. (154)
En toen de woede van Mozes gezakt was, nam hij de
Tafelen op. En daarin staat Leiding en Genade
beschreven voor degenen die hun Heer vrezen. (155)
En Mozes koos uit zijn volk zeventig mensen op de
door Ons aangewezen tijd (om Allah om vergiffenis te
smeken) En toen zij door een aardbeving getroffen
werden zei hij: “O, mijn Heer, als U wilde, dan had U
hen en mij eerder vernietigd. Zult U ons voor de daden
van dwazen, die onder ons zijn, vernietigen? Het is
slechts Uw beproeving, waardoor U degene die U wilt,
laat dwalen en degene die U wilt, recht leidt. U bent
onze Beschermheer, vergeef ons dus en heb genade met
ons, want U bent de beste der Vergevensgezinden.
(156) En beveel voor ons het goede in deze wereld en
in het Hiernamaals. Zeker, wij wenden ons in berouw
tot U.” Hij (Allah) zei: “Mijn bestraffing laat Ik treffen
Hoofdstuk soera 7 Al-A’rāf – De Hoogten Deel Guz 9
206
wie Ik wil en Mijn genade omvat alle dingen. Dat zal Ik
bevelen voor degenen die godvrezend zijn en zakaat
geven en degenen die in Onze Tekenen geloven.” (157)
(Zij zijn) degenen die de Boodschapper – de
ongeletterde Profeet – volgen, die zij bij hen in de
Thora en in het Evangelie beschreven vinden. Hij, die
hen het goede oplegt en het kwade verbiedt. Hij, die
hen ontheft van de last en de ketenen die hen bonden.
Zij die in hem geloven en hem eren en ondersteunen en
het licht dat met hem is nedergezonden volgen, zullen
zeer zeker slagen. (158) Zeg: “O, Mensheid! Waarlijk,
ik ben tot jullie gestuurd als de Boodschapper van
Allah – aan wie het rijk van de hemelen en aarde
toebehoort. Geen god is er dan Hij; Hij doet leven en
Hij doet sterven. Geloof dus in Allah en in Zijn
Boodschapper, de Profeet die niet kan lezen of
schrijven, die in Allah gelooft en in Zijn woorden, volg
hem, zodat jullie geleid zijn. (159) En onder het volk
van Mozes is er een gemeenschap die leiding geeft
volgens de Waarheid, en die er rechtvaardig naar
handelen. (160) En Wij hebben hen in twaalf stammen
(als verschillende) volkeren verdeeld. Wij openbaarden
aan Mozes toen zijn volk hem om water vroeg
(zeggende): “Sla met jouw staf op de steen.” En er
stroomden twaalf bronnen uit; iedere groep kende zijn
eigen plaats voor het water. Wij gaven hen met wolken
schaduw en stuurden de ‘Manna’ en de kwartels
(zeggende): “Eet van de goede dingen, waarmee Wij
jullie voorzien hebben.” Zij kwetsten ons niet, maar zij
kwetsten zichzelf. (161) En (gedenk) toen er tot hen
werd gezegd: “Woon in deze stad en eet daarvan wat
jullie wensen en zeg: “Vergeef onze zonden,” en ga de
poort knielend in. Wij zullen jullie je zonden vergeven.
Hoofdstuk soera 7 Al-A’rāf – De Hoogten Deel Guz 9
207
Wij zullen (de beloning) voor de weldoeners doen
toenemen.” (162) Maar degenen onder hen die valselijk
het woord wat hen verteld was hebben veranderd,
zenden Wij dus een bestraffing uit de hemel voor hun
wandaden. (163) En vraag hen over de stad die dicht bij
de zee lag, toen zij de zaak van de sabbat overtraden;
toen hun vissen voor hen boven water verschenen op de
dag van de sabbat, terwijl zij op andere dagen dan de
sabbat niet verschenen. Dus maakten Wij een
beproeving voor hen, want zij waren (meestal)
opstandig. (164) En toen zei een gemeenschap onder
hen: “Waarom preken jullie tot een volk wat Allah zal
vernietigen of met een zware bestraffing zal
bestraffen?” (De prekers) zeiden: “Om vrij van schuld
te zijn voor onze Heer en misschien zullen zij Allah
vrezen.” (165) En toen zij vergaten waarmee zij
vermaand waren, toen redden Wij degenen die het
kwade verboden, maar Wij grepen degenen die het
kwaad beoefenden met een zware straf want zij waren
opstandig. (166) Dus toen zij de grenzen van wat hen
verboden was overtraden, zeiden Wij tegen hen: “Wees
apen, veracht en verworpen.” (167) En (gedenk) dat
toen jullie Heer verklaarde dat Hij zeker (mensen)
tegen hen zou zenden, tot aan de Dag der Opstanding,
die hen met de vernederende bestraffing zullen treffen.
Waarlijk, jullie Heer is snel in de vergelding en zeker,
Hij is Vergevingsgezind, Genadevol. (168) En Wij
hebben hen in verschillende groepen verdeeld over de
aarde, sommigen van hen zijn rechtvaardig en
sommigen zijn er die dat niet zijn. En Wij beproefden
hen met goed en kwaad, zodat zij zich misschien (tot
Allah’s gehoorzaamheid) zouden wenden. (169) Toen
kwam na hen een generatie die het Boek erfden, maar
Hoofdstuk soera 7 Al-A’rāf – De Hoogten Deel Guz 9
208
die voor zichzelf de goederen van dit lage leven kozen
zeggende: “(Alles) zal ons vergeven worden.” En als er
(opnieuw) het aanbod van iets dergelijks op hun pad
kwam, dan zouden zij het (opnieuw) grijpen. Was er
geen verbond van het Boek met hen afgesloten dat zij
niets anders dan de waarheid over Allah zeggen? En zij
hebben bestudeerd wat daar geschreven staat. En het
Huis van het Hiernamaals is beter voor degenen die
godvrezend zijn. Begrijpen jullie dat dan niet? (170) En
degenen die zich aan het Boek vasthouden en perfect
hun gebeden verrichtten: voorwaar, de beloning van
degenen die verbetering brengen zullen Wij nooit
verspillen. (171) En (gedenk) toen Wij de berg (Sinaї)
boven hen deden verrijzen alsof het een canapé was, en
zij dachten dat het op hen zou vallen. (Wij zeiden):
“Houdt stevig vast aan wat Wij jullie gegeven hebben
en gedenk wat er in (de Schrift) geschreven staat.
Hopelijk zullen jullie Allah vrezen.” (172) En (gedenk)
toen jullie Heer het nageslacht van de Kinderen van
Adam uit hun lendenen nam, en hen deed getuigen over
zichzelf (zeggende): “Ben Ik niet jullie Heer?” Zij
zeiden: “Ja! Wij getuigen” zodat jullie op de Dag der
Opstanding niet zullen zeggen: “Waarlijk, wij wisten
dit niet.” (173) Of dat jullie niet zullen zeggen: “Het
waren slechts onze vaders vroeger die anderen als
deelgenoot in de aanbidding bij Allah namen en wij
waren (slechts) hun afstammelingen; zult U ons dan
vernietigen vanwege de daden van mannen die de
leugen praktiseerden?” (174) En zo leggen Wij de
Verzen uit. Hopelijk zullen zij terugkeren. (175) En
lees hen (O Mohammed) de geschiedenis voor van
degene aan wie Wij Onze Verzen gaven. Maar hij
verwierp ze uit ongeloof. Dus volgde Sjaitaan hem (op
Hoofdstuk soera 7 Al-A’rāf – De Hoogten Deel Guz 9
209
de voet) en werd hij een van de dwalenden. (176) En
als Wij het hadden gewild, dan hadden Wij hem zeker
met (Onze verzen) verheven ( tot rang van geleerde).
Maar hij bleef zich vastklampen aan het slijk der aarde
en volgde zijn zelfingenomen begeerte.. Zijn
beschrijving is zoals de beschrijving van een hond: als
je hem wegjaagt, hangt zijn tong uit zijn bek en als je
hem achterlaat, dan hangt zijn tong er nog steeds uit.
Dat is de gelijkenis van de mensen die Onze Verzen
verwerpen. Vertel daarom de geschiedenissen, in de
hoop dat zij erover nadenken. (177) Kwaad is de
gelijkenis van de mensen die Onze Tekenen verwerpen
en zichzelf kwaad doen. (178) Wie door Allah geleid
wordt, die volgt de ware Leiding en wie Hij doet
dwalen, dat zijn de verliezers. (179) Voorzeker, Wij
hebben velen van de Djinn’s en de mensen voor de Hel
geschapen. Zij hebben harten waarmee zij (de
waarheid) niet begrijpen, zij hebben ogen waarmee zij
niet zien en zij hebben oren waarmee zij (de verzen)
niet horen. Zij zijn zoals het vee! Neen, hun dwaling is
zelfs erger *6F
7 (want) zij zijn de achtelozen! (180) En de
Mooiste Namen behoren Allah toe, roep Hem daarmee
aan en verlaat het gezelschap van degenen die Zijn
Namen verloochenen en ontkennen. Zij zullen voor hun
daden vergolden worden. (181) En onder degenen die
Wij geschapen hebben is er een gemeenschap die
(anderen) leidt in de Waarheid en daartussen
rechtvaardigheid betracht. (182) Degenen die Onze
*7Waarom erger? Erger, omdat het vee slechts doet waarvoor het geschapen werd.
Daarenboven hebben ze een dierlijk instinct dat hen waarschuwt voor gevaar, en
dus ook wegvlucht zodra er gevaar dreigt. Dit in tegenstelling tot veel mensen en
Djinn.
Hoofdstuk soera 7 Al-A’rāf – De Hoogten Deel Guz 9
210
Tekenen verwerpen zullen Wij geleidelijk naar de
vernietiging voeren, op manieren die zij niet kunnen
voorzien. (183) Ik geef hen uitstel, zeker Mijn plan is
sterk. (184) Denken zij niet na. Er is geen
krankzinnigheid in hun metgezel. Hij is een duidelijke
waarschuwer. (185) Kijken zij dan niet naar het
Koninkrijk van de hemelen en de aarde en naar alle
zaken die Allah geschapen heeft? En kan het zijn dat
het einde van hun leven nabij is? In welke boodschap
zullen zij hierna dan geloven? (186) En wie door Allah
tot dwaling gebracht word: voor hem is er geen leider
en Hij laat hen blind ronddwalen in hun overtredingen.
(187) Zij vragen jou (O Mohammed) over het Uur:
“Wanneer zal de aangewezen tijd zijn?” Zeg: “De
kennis daarvan is (alleen) bij mijn Heer. Niemand kan
daar de tijd van openbaren, behalve Hij. Zwaar is de
last voor de hemelen en de aarde. Het zal onverwachts
over jullie komen.” Zij vragen jou alsof jij daar goede
kennis van hebt. Zeg: “De kennis daarvan is (alleen) bij
Allah, maar de meeste mensen weten het niet.” (188)
Zeg: “Ik bezit geen kracht ten gunste of ten nadele van
mijzelf, behalve als Allah het wil. Als ik de kennis van
het onzichtbare had, dan zou ik het goede vermeerderd
hebben en zou het kwade mij niet hebben getroffen. Ik
ben alleen maar een waarschuwer, een brenger van
goede berichten voor de mensen die geloven. (189) Hij
is Degene Die jullie geschapen heeft uit één enkele ziel
en Hij maakte daaruit zijn echtgenote, opdat hij bij haar
rust zou vinden. Toen hij met haar geslapen had werd
zij zwanger, maar zij droeg het (de last) licht. En toen
zij zwaar werd riepen zij Allah aan, hun Heer
(zeggende): “Als U ons een rechtschapene schenkt,
zullen wij zeker dankbaar zijn.” (190) Maar toen Hij
Hoofdstuk soera 7 Al-A’rāf – De Hoogten Deel Guz 9
211
hen een rechtschapene had geschonken, kenden zij
naast Hem deelgenoten toe in wat Hij hen had gegeven.
Hoog zij Allah, Verheven boven alles wat zij aan Hem
als deelgenoten toeschrijven. (191) Kennen zij aan
Allah deelgenoten toe van degenen die niets geschapen
hebben en die zelf geschapen zijn? (192) Geen hulp
kunnen zij anderen geven, noch kunnen zij zichzelf
helpen. (193) En als jullie hen voor leiding roepen, dan
volgen zij jullie niet. Het is voor jullie hetzelfde of
jullie ze roepen of dat jullie niets zeggen. (194)
Waarlijk, degenen die jullie naast Allah oproepen, zijn
dienaren, net als jullie. Roep hen dus en laat hen jullie
antwoorden als jullie waarachtig zijn. (195) Hebben zij
voeten waarmee zij lopen? Of handen, waarmee zij
vasthouden? Of hebben zij ogen, waarmee zij zien? Of
hebben zij oren, waarmee zij horen? Zeg: “Roep jullie
deelgenoten aan laat hen een list tegen mij uitvoeren en
geef mij geen uitstel!” (196) Waarlijk, mijn
Beschermheer is Allah Die het boek heeft geopenbaard
en Hij beschermt de rechtvaardigen. (197) En degenen
die jullie naast Hem (Allah) aanroepen kunnen jullie
niet helpen noch kunnen zij zichzelf helpen.” (198) En
als jullie hen voor leiding roepen, horen zij niet. En
jullie zien hen naar jullie kijken maar zij zien niet.
(199) Aanvaard de verontschuldiging (van je
medemens), spoor aan tot het goede en keer je af van de
dwazen (door bij hen weg te blijven). (200) En als
Sjaitaan jou met een kwade influistering benadert
(tijdens het gehoorzamen aan Allah’s bevelen), zoek
dan toevlucht bij Allah. Waarlijk, Hij is Alhorend (over
de woorden), Alwetend (over de daden). (201)
Waarlijk! Degenen die godvrezend zijn, gedenken
Allah zodra de kwade gedachten van Sjaitaan bij hen
Hoofdstuk soera 7 Al-A’rāf – De Hoogten Deel Guz 9
212
opkomen, waardoor zij kunnen onderscheiden. (202)
En hun (duivelse ongelovige) broeders doen hen nog
dieper afdalen in de dwaling, en (overwegen het zelfs
niet) om daar mee op te houden.” (203) En wanneer jij
niet met een Vers tot hen komt zeggen zij: “Waarom
heb je er zelf niet een verzonnen?” Zeg: “Ik volg wat er
aan mij van mijn Heer geopenbaard is. Dit zijn niets
anders dan bewijzen van jullie Heer en een Leiding en
een Genade voor de mensen die geloven.” (204) Als de
Koran gereciteerd wordt, luister er dan naar en wees
stil, zodat jullie genade mogen ontvangen. (205) En
gedenk jullie Heer in jezelf, nederig en met vrees,
zonder luidruchtigheid van woorden, in de ochtenden
en in de avonden en behoor niet tot degenen die
onachtzaam zijn. (206) Zeker, degenen die bij jouw
Heer zijn, zijn nooit te trots om Hem te aanbidden, en
zij prijzen Zijn Glorie en knielen voor Hem.
Soerah 8 – Al-Anfāl (Medinisch)
De Oorlogsbuit
In de naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
(1) Zij vragen jou (O Mohammed) over de oorlogsbuit.
Zeg: “De oorlogsbuit is voor Allah en Zijn
Boodschapper.” Vrees Allah dus en beslecht alle
geschillen tussen jullie en gehoorzaam Allah en Zijn
Boodschapper, als jullie gelovigen zijn. (2) Voorwaar,
de gelovigen zijn slechts degenen die als Allah
genoemd wordt, vrees voelen in hun hart en als Zijn
Verzen voor hen gereciteerd worden laten zij hun
geloof toenemen; en zij leggen hun vertrouwen in hun
Heer. (3) Zij die het gebed onderhouden en die uitgeven
Hoofdstuk soera 8 Al-Anfāl – De Oorlogsbuit Deel Guz 9
213
van wat Wij hun hebben geschonken. (4) Zij zijn het
die gelovigen in de Waarheid zijn. Voor hen zijn er
niveaus van waardigheid bij hun Heer en vergeving en
een geweldige voorziening. (5) Omdat jouw Heer
ervoor zorgde dat jij je huis met de Waarheid verliet.
En waarlijk, een deel van de gelovigen houdt daar niet
van. (6) Met jou redetwistend over de Waarheid, nadat
deze duidelijk is geworden, alsof zij de dood werden
ingejaagd, terwijl zij (ernaar) kijken. (7) En (gedenk)
toen Allah jullie beloofde, dat er één van de twee
partijen (van jullie vijanden) zeker voor jullie zou zijn.
En jullie wensten dat het niet bewapend zou zijn als het
van jullie zou zijn. Maar Allah wilde Zijn woorden met
de Waarheid rechtvaardigen en sneed de wortels van de
ongelovigen af. (8) Zodat Hij ervoor zou zorgen dat de
Waarheid zou zegevieren en dat de leugen als leugen
duidelijk zou worden, ondanks het feit dat de
misdadigers het haten. (9) (Gedenk de Slag van Badr)
toen jullie je Heer om hulp smeekten en Hij
(Mohammeds smeekbede voor) jullie verhoorde (en
zei): “Ik zal jullie (leger) met duizend Engelen helpen,
ieder achter de ander (elkaar volgend) in de rij.” (10)
Allah heeft het slechts als goede berichten gemaakt en
opdat jullie harten daarbij rust kunnen vinden. En er is
geen overwinning zonder de hulp van Allah. Waarlijk,
Allah is Almachtig, Alwijs. (11) (Gedenk) toen Hij
jullie met slaap bedekte; als middel ter beveiliging van
Hem. Hij deed uit de hemel regen op jullie neerdalen
om jullie daarmee te reinigen en om de influisteringen
van Sheitan te verwijderen en om jullie harten te
versterken en jullie voeten stevig te maken. (12)
(Gedenk) wanneer jullie Heer de Engelen openbaarde:
“Waarlijk, Ik ben bij jullie, houdt degenen die geloven
Hoofdstuk soera 8 Al-Anfāl – De Oorlogsbuit Deel Guz 9
214
standvastig. Ik zal een angst in de harten van de
ongelovigen veroorzaken. Slaat dan hun hoofden af en
slaat al hun vingers en tenen af.” (13) Dit omdat zij
Allah en Zijn Boodschapper bestreden, en wie tegen
Allah en Zijn Boodschapper strijdt, dan waarlijk, Allah
is streng in de bestraffing. (14) Dit is de bestraffing,
proef het dus en zeker, voor de ongelovigen is er de
bestraffing van het Vuur. (15) O, jullie die geloven. Als
jullie de ongelovigen ontmoeten op het slagveld, keer
hen nooit jullie ruggen toe. (16) En wie op die dag hen
de rug toedraait, – tenzij het een oorlogsstrategie is of
een hergroepering van het (eigen) leger – heeft zeker
over zichzelf de toorn van Allah uitgeroepen. En zijn
verblijfplaats is de Hel en dat is zeker een slechte
bestemming! (17) Jullie hebben hen niet gedood, maar
Allah heeft hen gedood en jij (O Mohammed) hebt niet
gegooid toen jij gooide, maar Allah gooide, zodat Hij
de gelovigen door een eerlijke beoordeling van Hem
moge testen. Waarlijk, Allah is de Alhorende, de
Alwetende. (18) Zo is het. En voorwaar, Allah
verzwakt de bedrieglijke samenzweringen van de
ongelovigen. (19) (O, ongelovigen) als jullie om een
beoordeling vragen, dan is de beoordeling reeds tot
jullie gekomen en als jullie stoppen, is dat beter voor
jullie. Maar als jullie terugkeren zullen Wij ook
terugkeren en jullie legers zullen jullie niet baten, hoe
groot zij ook zullen zijn, en waarlijk, Allah is bij de
gelovigen. (20) O, jullie die geloven! Gehoorzaam
Allah en Zijn Boodschapper en keer je niet van hem af,
terwijl jullie (de Koran) horen. (21) En wees niet zoals
degenen die zeiden: “Wij hebben gehoord,” maar zij
hoorden niet. (22) Waarlijk! De ergste van de levende
wezens bij Allah zijn de doven en de stommen:
Hoofdstuk soera 8 Al-Anfāl – De Oorlogsbuit Deel Guz 9
215
degenen die niet begrijpen. (23) Als Allah iets goeds
van hen geweten had, dan had Hij hen laten luisteren.
En als Hij hen had doen luisteren, dan zouden zij zich
afwenden, terwijl zij de Waarheid afwijzen. (24) O,
jullie die geloven! Antwoordt Allah en (Zijn)
Boodschapper wanneer hij jullie oproept tot wat jullie
leven geeft, en weet dat Allah tussen de mens en zijn
hart komt. En waarlijk, tot Hem zullen jullie allen
verzameld worden. (25) En vrees de beproeving die
niet alleen degenen die fouten maakt onder jullie zal
treffen. En weet dat Allah streng in de bestraffing is.
(26) En gedenk toen jullie met weinigen waren en jullie
onderdrukt werden in het land. En dat jullie bang waren
dat de mensen jullie zouden ontvoeren, maar dat Hij
een veilige plaats voor jullie had gemaakt, jullie met
Zijn hulp gesterkt had en jullie van goede dingen had
voorzien, zodat jullie dankbaar mogen zijn. (27) O,
jullie die geloven. Pleeg geen verraad tegen Allah en
Zijn Boodschapper, noch verraad bewust datgene wat
jullie toevertrouwd is. (28) En weet dat jullie
bezittingen en jullie kinderen niets anders zijn dan een
beproeving en dat bij Allah zeker een geweldige
beloning is. (29) O, jullie die geloven! Als jullie Allah
gehoorzamen en Hem vrezen, dan zal Hij jullie het
vermogen geven om tussen goed en slecht te kunnen
oordelen of een manier geven om uit elke moeilijkheid
te komen en Hij zal jullie zonden uitwissen en jullie
vergeven. En Allah is de Eigenaar van een Grote
Welvaart. (30) En weet toen de ongelovigen tegen jou
samenspanden om jou gevangen te nemen of om jou te
vermoorden of om jou te verdrijven; zij spanden samen
en Allah maakte plannen en Allah is de Beste van de
Plannenmakers. (31) En als Onze Verzen voor hun
Hoofdstuk soera 8 Al-Anfāl – De Oorlogsbuit Deel Guz 9
216
gereciteerd worden, zeggen zij: “Wij hebben dit (al
eerder) gehoord; als wij willen, kunnen wij iets
dergelijks zeggen. Dit zijn niets dan verhalen van de
voorvaderen.” (32) En weet toen zij zeiden: “O, Allah!
Als dit inderdaad de Waarheid is, door U
(geopenbaard) , laat het dan voor ons stenen regenen uit
de hemel of breng ons een pijnlijke bestraffing.” (33)
En Allah zal hen niet straffen, terwijl jij (O
Mohammed) nog in hun midden verkeert, noch zal Hij
hen straffen als zij vergeving zoeken. (34) En waarom
zal Allah hen niet straffen, terwijl zij mensen van de
Masdjied Al-Haram tegenhouden en zij niet de
beheerders ervan zijn. De beheerders zijn slechts de
godvrezenden, maar de meesten van hen weten niet.
(35) En hun gebed bij het Huis (de Ka’bah te Mekkah)
hield niets anders in dan gefluit en handgeklap. Proef
daarom de bestraffing, want jullie waren ongelovigen.
(36) Waarlijk, de ongelovigen besteden hun welvaart
om (de mensen) te verhinderen op het pad van Allah te
gaan en zo zullen zij doorgaan met het besteden
daarvan; maar aan het einde zal het een lijden voor hen
worden. Zij zullen dan overwonnen worden, en de
ongelovigen zullen in de Hel verzameld worden, (37)
Zodat Allah onderscheid kan maken tussen de slechten
en de goeden, (resp. de ongelovigen en de gelovigen).
Hij plaatst de slechten boven elkaar, Hij stapelt ze op
en verbant ze naar de Hel. Dat, dat zijn de (ware)
verliezers! (38) Zeg tegen degenen die ongelovig zijn:
“Als jullie ophouden, zullen jullie worden vergeven
voor wat reeds voorbij is. Maar als jullie in herhaling
vervallen, dan (geldt) voor hen de handelwijze (van
Allah) zoals die reeds gold voor de vroegeren. (39) En
bestrijdt hen totdat er geen ongeloof meer is, (noch enig
Hoofdstuk soera 8 Al-Anfāl – De Oorlogsbuit Deel Guz 9
217
verzet bestaat tegen Allah’s wetten), zodat de religie
(en de aanbidding) geheel voor Allah is. Maar als zij
stoppen dan is Allah zeker de Ziener van hetgeen zij
doen. (40) En als zij zich ervan afkeren dan weten zij,
dat Allah jouw Patroon is. Wat een uitmuntende
Patroon en (wat) een Uitmuntende Helper! ۞
(41) En weet dat wat jullie ook aan oorlogsbuit hebben
verkregen; waarlijk één vijfde deel ervan is voor Allah,
en voor de Boodschapper, en de naaste verwanten en de
wezen, en de armen die bedelen en de reiziger; als jullie
in Allah geloven en in wat Wij neer hebben gezonden
naar Onze slaaf op de dag van het onderscheid, de dag
dat de twee legers elkaar troffen – en Allah is tot alle
dingen in staat. (42) En (gedenk) toen jullie aan de
smalle kant van het dal waren en zij aan de wijde kant.
En de karavaan op lagere grond dan jullie. Zelfs als
jullie een wederzijdse afspraak hadden gemaakt om
elkaar te ontmoeten, zouden jullie hier zeker in gefaald
hebben. Maar Allah had de zaak reeds beslist; zodat
degenen die vernietigd moesten worden vernietigd
zouden worden vanwege een duidelijk bewijs en
degenen die in leven moesten blijven na een duidelijk
bewijs bleven leven. En zeker, Allah is Alhorend,
Alwetend. (43) En (gedenk) dat toen Allah hen als een
klein aantal in je droom liet zien. En als Hij hen als een
groot aantal had laten zien, zouden jullie zeker
ontmoedigd worden en jullie zouden zeker redetwisten
om tot een beslissing te komen. Maar Allah heeft jullie
gered. Hij weet wat zich in de harten bevindt. (44) En
(gedenk) toen jullie (het) troffen, Hij hen in jullie ogen
als slechts weinig liet zien en Hij liet jullie in hun ogen
als slechts weinig lijken, zodat Allah een zaak kon
regelen die reeds beslist was en tot Allah keren alle