De Malikitische school en haar stichter: imam Malik
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle
De periode van de metgezellen van de Profeet was juist
geëindigd toen Imam Mālik ibn Anas in Medina werd geboren;
Mālik ibn Anas zag het licht in Medina (95/714) en
verwisselde het tijdelijke voor het eeuwige eveneens in de stad
van de Profeet (179/795). Zijn meesters behoren tot de ahl alathar;
we moeten hier enkele namen noemen als Imam Zuhri
(124/742), Imam Nafiʿ (117/735) en Rabiʿ ah al -Ra’y
(136/753). Mālik wordt beschouwd als een vertegenwoordiger
van de aanhangers van de hadith, niettegenstaande het feit dat
hij ook qiyās gebruikte, hoewel vermoedelijk in mindere mate
dan Abū Hanifa. Dit wordt bevestigd door een onderzoek van
zijn hadithverzameling, genaamd al-Muwatta’, de eerste
gerangschikte verzameling van wetten, waarin Mālik zijn
wettelijke beslissingen gedeeltelijk op zijn persoonlijke
opvattingen baseerde. Ter illustratie de volgende opmerking
van ʿAbdullah Ibn Qaʿ nab.[1]
Ik ging naar Mālik ibn Anas, tijdens zijn laatste ziekte, en
begroette hem; toen ging ik zitten en, gewaarwordende dat hij
weende, zei ik: “O Abū ʿAbdullah; wat doet u wenen?” en hij
antwoordde,”O Ibn Qaʿnab, waarom zou ik niet wenen? Bij
Allah! Ik zou willen dat ik afgeranseld was en nog een keer
afgeranseld voor iedere wettelijke vraag waarbij ik mijn eigen
opvatting heb uitgesproken, gebaseerd op mijn eigen privéoordeel."[
2]
Net als alle wetenschappers van de Islam is Imam Mālik
beroemd geworden vanwege zijn vroomheid en zijn integriteit.
Hij stond moedig op voor zijn overtuigingen en hij was bereid
om te lijden voor diezelfde overtuigingen. Toen de gouverneur
4
van Medina van mensen eiste, hen dwong om trouw te zweren
aan kalief al-Mansūr, vaardigde Imam Mālik een fatwa uit
waarin stond dat een dergelijke eed niet bindend was, omdat
deze onder dwang tot stand was gekomen. Hij baseerde deze
mening op de hadith, “De scheiding van degene die daartoe
gedwongen wordt heeft geen enkele waarde."[3] Voor veel
mensen resulteerde dit in de terugkeer van hun zelfvertrouwen
om hun bezwaren weer te geven, maar Imam Mālik werd
gearresteerd, schuldig bevonden aan uitdagend gedrag en
publiekelijk afgeranseld.
De grootste bijdrage die Imam Mālik heeft geleverd was het
vastleggen van de praktijk van de mensen van Medina, hun
fiqh en hun hadiths, die illustraties gaven van de uitspraken en
de handelingen van de Profeet en zijn metgezellen. Mālik
leefde en werkte in de stad Medina, het thuisland van de
mensen van de hadith; hij neemt een zeer opvallende plaats in
wat het onderrichten van hadiths betreft. In de Tahdhib wordt
dientengevolge vastgesteld dat de meest betrouwbare
overleveringsketting, volgens al-Bukhāri, diegene is die via
Mālik, via Nāfiʿ en via i bn ʿ Umar loopt. Vol gens Abū
Mansūr al-Tamimi echter loopt die ketting via al-Shāfiʿi, via
Mālik, via Nāfiʿ, via ibn ʿ Umar naar de Profeet vzmh. Van
zijn leraren kunnen we Abū Radim Nafiʿ ibn Abdurrahman
(786), Nafiʿ mawla ibn ‘Umar (738), Jaʿ far al -Sādiq (814),
Muhammed ibn Yahya al-Ansāri (739), Abū Hazim Salamah
ibn Dinār (757), Yahya ibn Saʿid, Ibn Shihāb al -Zuhri (742),
en Rabiʿah al -Ra’y (754) noemen. Het totale aantal leraren dat
in al-Muwatta’, het werk waarin hij zijn hadiths had
bijeengebracht, wordt genoemd, bedraagt 95: allen waren
afkomstig uit Medina. Het was vanwege het feit dat Imam
Mālik de kennis van diverse leraren, die zich op zeer
verspreide plaatsen bevonden, in één persoon, hemzelf, heeft
5
samengebracht, dat hij de naam Imām Dār al-Hijrah (Imam van de plaats van hidjra/Medina) kreeg. Van al zijn eigen leraren kwamen er slechts zes niet uit Medina.[4]
Hij betrachtte buitengewone voorzichtigheid met betrekking tot het verhalen van hadiths van zo goed als iedereen. Imam Mālik zei: “Ik accepteer geen kennis van vier soorten mensen:
(1) iemand die bekend staat als dwaas, zelfs als alle andere mensen verhalen aan hem ontlenen,
(2) iemand die betrokken is bij het begaan van onrechtzinnige handelingen en anderen oproept om innovatie in godsdienst aan te brengen,
(3) iemand die in het dagelijkse leven tegen mensen liegt, zelfs als ik hem niet beschuldig een leugenaar te zijn met betrekking tot hadith, en
(4) iemand die een vrome gelovige of een wetenschapper is, maar niet netjes en correct memoriseert wat hij moet verhalen."[5]
De belangrijkste bronnen van het islamitische recht zijn volgens Mālik de Koran en de Soenna. Daarna volgen de ʿamal ahl al-Medina, hetgeen de originele term was die gebruikt werd door Imam Mālik ibn Anas, ijmā‘ en in het bijzonder ijmāʿ ahl al-Medina en qiyās. Met betrekking tot de secundaire bronnen kunnen we al-maslahah al-mursalah (istislāh), gewoontes, sadd al-zarāyiʿ, istihsān en istishāb noemen. Hij vaardigde in het begin fatwa’s uit in al-Masjid al-Nabawi, maar begon later les te geven en fatwa’s uit te vaardigen in zijn eigen huis. Hij werd een leermeester op de leeftijd van 17; Imam al-Shāfiʿi was een van zijn volgelingen.[6]
Imam Mālik had vele volgelingen die op basis van autoriteit hadiths onderrichtten, bijvoorbeeld al-Awzaʿi, al-Thawri, Sufyan ibn ‘Uyaynah, al-Layth ibn Saki, ibn al-Mubārak en al-
6
Shāfiʿi. Mālik was zeer goed op de hoogte van de studie van de Koran en de Soenna en diende als de officiële juridische raadgever (moefti). Deze laatste omstandigheid zou kunnen verklaren waarom Mālik de eerste was om te breken met de zuiver per geval handelende praktijken van zijn voorgangers en pogingen te doen om de algemene principes te formuleren die ten grondslag liggen aan de hadiths en de gewoontes van Medina, en deze volgens thema te rangschikken.
Imam Mālik liet een grote collectie fatāwā achter. De Muwatta’ van Imam Mālik weerspiegelt in ieder geval geen ongemakkelijk naast elkaar geplaatste redeneringen van individuele wetenschappers, doch bevat wel overeenstemmende fatwa’s van lokale wetenschappers en opgenomen precedenten van de Profeet en is tevens de meest oorspronkelijke samenvatting van de hadiths en tradities van de metgezellen en de volgelingen. De titel op zich, Muwatta’, die hij gaf aan zijn boek, suggereert bij uitstek de natuur van zijn werk: het woord betekent datgene wat effen is, gladgestreken.[7]
We moeten hier eveneens de fiqhwerken van Imam Mālik noemen; behalve Muwatta’ heeft hij geen enkel werk geproduceerd, maar zijn volgelingen hebben zijn fatāwā in verschillende verzamelingen bijeengebracht.
Ten eerste (al-Masā’il) al-Mudawwanah, een recensie van Qādhi Sahnun Abū Saʿid ibn ʿAbdusselām al-Tanukhi (240/854). Deze bestaat uit vragen door Sahnun en antwoorden van ʿAbdurrahman ibn al-Qāsim, twintig jaar lang een van de studenten van Mālik. In de regel herhalen deze antwoorden de letterlijke woorden van Mālik, zelfs hoewel en wanneer zij bij tijd en wijle Ibn al-Qasims eigen interpretatie van deze woorden geven. De Mudawwanah is een herziening door Ibn al-Qāsim van het boek Asadiyyah van Asad ibn al-Furāt, nadat
7
het boek aan hem was voorgelegd door Sahnun, degene die de Asadiyyah onder Asad in eerdere instantie had bestudeerd. Omdat Asad de correcties van Ibn al-Qāsim zoals die in Sahnuns exemplaar te vinden zijn niet opnam, is de Asadiyyah in vergetelheid geraakt. Na de dood van Ibn al-Qāsim nam Sahnun in zijn exemplaar hadiths op die sommige van zijn opinies ondersteunen en verbeterde de rangschiking ervan. Mukhtalitah is een andere naam die aan de Mudawwanah is gegeven, hoewel het in een andere versie de naam is die aan de Asadiyyah wordt gegeven, op basis van het feit dat Asad voordien tevens de wetgeving van de Hanafiten had bestudeerd. Mudawwanah geniet de grootste autoriteit in de Mālikitische rechtsschool. Het verband van dit boek met andere boeken is vergeleken met dat van het openende hoofdstuk van de Koran (al-Fātiha) met de rest van de Koran. Wanneer de Mālikiten spreken van “het boek”, bedoelen ze de Mudawwanah.[8]
Ten tweede al-Wādihah, door Abū Marwān ʿAbdulmālik ibn Habib al-Sulami (238), uit Spanje, die bij ibn al-Qāsim heeft gestudeerd en de Mālikitische leerstellingen in Spanje heeft verspreid. De Wādihah vond een natuurlijk warm onthaal in Spanje.
Ten derde al-Mustakhrajah min al-Asmiʿah al-Masmūʿah min Mālik ibn Anas, bekend als al-ʿUtbiyyah, door Muhammed ibn Ahmed al-ʿUtbi al-Qurtubi (255/869), een student van ibn Habib. Dit werk overtrof de Wādihah en werd op zichzelf een object van studie en commentaar. De Mudawwanah, Wādihah en ʿUtbiyyah worden, tezamen met de Mawāziyyah van Muhammed ibn al-Mawaz (281/894), een student van Ibn ʿAbdulhakem, al-Ummahāt genoemd, d.w.z. de moederboeken. Dit laatste werk schijnt niet zo wijdverspreid te zijn als de andere.
8
De school van Mālik vond een natuurlijke aanhang in zijn geboortestad Medina en in het westelijke gedeelte van de islamitische wereld, namelijk in Marokko, Algerije en Tunesië (de zogenoemde Maghrib, hetgeen het Westen betekent), dat betrekkingen had met Spanje toen dat land onder islamitische heerschappij verkeerde, daarnaast in andere delen van Afrika waar de Islam al was geaccepteerd en in opper-Egypte, waar zij tegenwoordig nog veel aanhangers heeft.[9]
________________________________________
[1] Al-Qattān, Tārikh al-Tashriʿ al-Islāmi, pp. 282-87; .
[2] Al-Dhahabi, Siyar Aʿlām al-Nubalā, vol. VIII, pp. 48-135; Ibn Khallikān, Wafayāt al-Aʿyān, vol. IV, p. 5; Aghnides, Islamic Theories of Finance, pp. 141-42.
[3] Mālik ibn Anas, Al-Muwatta’, Kitāb al-Talāq, Hadith No: 1245.
[4] Al-Qattān, Tārikh al-Tashriʿ al-Islāmi, pp. 288-91; Auda, Maqāsid al-Shari‘ah as Philosophy of Islamic Law, p. 67.
[5] Tashkopruzadeh, Miftāh al-Saʿādah, vol. II, pp. 195-99.
[6] Mu‘awwadh en Abdulmawjūd, Tārikh al-Tashri‘ al-Islami, vol. II, pp. 105-22; al-Qattān, Tārikh al-Tashriʿ al-Islāmi, pp. 291-94.
[7] Mu‘awwadh en Abdulmawjūd, Tārikh al-Tashri‘ al-Islami, vol. II, pp. 100-1; Doi, Shari‛ah: Islamic Law, pp. 142-57; al-Qattān, Tārikh al-Tashriʿ al-Islāmi, pp. 290-91.
[8] Mu‘awwadh en Abdulmawjūd, Tārikh al-Tashri‘ al-Islami, vol. II, pp. 139-40; vgl. Melchert, The Formation of the Sunni Schools of Law, 9th-10th Centuries, pp. 156ff.
[9] Akgunduz en Cin, Turk Hukuk Tarihi, vol. I, pp. 127-28; Zaydan, al-Madkhal li Dirāsah al-Shari‛ah al-Islāmiyyah, pp. 162-67; Muhammed Abū Zahra, Imam Mālik (Caïro: Dār al-Fikr al-Arabi, 1997), pp. 5-20; Tashkopruzadeh, Miftāh al-
9
Saʿādah, vol. II, pp. 195-99; Auda, Maqāsid al-Shari‘ah as Philosophy of Islamic Law, p. 67; Mu‘awwadh en Abdulmawjūd, Tārikh al-Tashri‘ al-Islami, vol. II, pp. 139-40; Ibn Khallikān, Wafayāt al-Aʿyān, vol. IV, pp. 3-5.